ECLI:NL:TGDKG:2019:13 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/657894 / DW RK 18/607

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:13
Datum uitspraak: 15-03-2019
Datum publicatie: 20-03-2019
Zaaknummer(s): C/13/657894 / DW RK 18/607
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager betwist de ontvangst van exploten. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 maart 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 13 november 2018 met zaaknummer C/13/647559 / DW RK 18/246 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/657894 / DW RK 18/607 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

zonder vaste woon-/verblijfplaats,

klager,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 7 mei 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 20 juni 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van

13 november 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 27 november 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 februari 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 maart 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten                                                                                                                     

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van twee vonnissen van de kantonrechter te Groningen van 20 februari 2018.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft op 3 april 2018 uitdrukkelijk opdracht van

[ ] gekregen om diverse beslagen ten laste van klager te leggen, waaronder ook beslagen onder huurders die volgens de opdrachtgever zouden huren van klager.

-           Op 12 april 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder dertien derdenbeslagen ten laste van klager gelegd onder de betreffende huurders.

-           Bij exploot van 19 april 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de processen-verbaal van de gelegde derdenbeslagen aan klager betekend op het de gerechtsdeurwaarder ambtshalve bekende adres van klager.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder twaalf bewoners, verdeeld over drie panden, heeft geconfronteerd met een derdenbeslag ten laste van hem, echter zonder enige overbetekening, terwijl dit wettelijk wel is voorgeschreven;

b: de gerechtsdeurwaarder de bewoners onder druk heeft gezet af te zien van reguliere betalingen en ook gedwongen zijn de lopende contracten met vele persoonlijke gegevens af te staan. De wettelijk geregelde vier weken voor overleg en onderzoek is hierbij bewust niet expliciet aangeboden;

c: de gerechtsdeurwaarder hem niet binnen de bij wet geregelde drie dagen een afschrift van de derdenverklaringen verzonden.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de twee vonnissen van 20 februari 2018 te executeren. Tegen de tenuitvoerlegging van de vonnissen kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat hij de processen-verbaal van de gelegde derdenbeslagen ten laste van klager onder de huurders, bij exploot van 19 april 2018 op de in artikel 47 Rv bepaalde wijze door achterlating van het exploot in een gesloten envelop op het door de gerechtsdeurwaarder ambtshalve feitelijke woonadres van klager, heeft betekend. Dat de overbetekening is teruggestuurd kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk ontkend dat hij de huurders onder druk heeft gezet. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat diverse huurders contact met hem hebben gezocht en om advies hebben gevraagd. De voorzitter ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Dat huurders de derdenverklaring eerder hebben afgegeven dan de in artikel 476a lid 1 Rv genoemde termijn van vier weken, is evenmin aanleiding om aan te nemen dat sprake is geweest van druk. Het staat de huurders immers vrij om de verklaring eerder dan vier weken te doen. De klacht dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c blijkt uit het verweerschrift dat alle exploten die zijn afgegeven op het adres van klager consequent retour worden gezonden. Dit kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Bij e-mail van 25 mei 2018 heeft de advocaat van klager, de heer [ ], verzocht om afschriften van exploten en derdenverklaringen van de betreffende huurders van klager. Aan dit verzoek heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 28 mei 2018 voldaan. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager ten aanzien van rechtsoverweging 4.3.a aangevoerd dat het adres van (over-)betekening het adres was/is van de moeder van zijn kinderen. Klager was daar weliswaar regelmatig om zijn kinderen te bezoeken, maar daarmee is het nog niet zijn woonadres.

5.2 Ten aanzien van rechtsoverweging 4.3.b heeft klager aangevoerd dat de genoemde wettelijke termijn is bedoeld als minimale termijn, om het nodige onderzoek te (laten) verrichten naar het bestaan en de rechtsgeldigheid van de eventuele in het derdenbeslag bedoelde vorderingen. Dit blijkt ook uit de nodige jurisprudentie. Een zorgvuldig opererende gerechtsdeurwaarder behoort de derde beslagene daarop te wijzen, daarin zo nodig bijstand te verlenen en zeker geen intimiderende druk uit te oefenen, ook al om te voorkomen dat de derde beslagene in gevaar komt vanwege het niet nakomen van contractuele verplichtingen.

5.3 Ten aanzien van rechtsoverweging 4.4 heeft klager aangevoerd dat mede gezien het aangevoerde onder 5.1 van de moeder niet mag/kan worden verwacht op te treden als verlengde arm van de gerechtsdeurwaarder.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

15 maart 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.