ECLI:NL:TGDKG:2019:127 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/652406 / DW RK 18/433

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:127
Datum uitspraak: 25-06-2019
Datum publicatie: 26-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/652406 / DW RK 18/433
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze bankbeslag heeft gelegd waardoor zijn partner- en kinderalimentatie zijn getroffen. Dit kan het onder omstandigheden misbruik van recht opleveren, mits de door een bankbeslag bedragen worden getroffen die een deel uitmaken van het inkomen van de beslagene die verder gaan dan de toepasselijke beslagvrije voet. De kamer geeft geoordeeld dat hiervan geen sprake is.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 juni 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/652406 / DW RK 18/433 LV/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 6 augustus 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. De gerechts-deurwaarder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Nadat de gerechtsdeurwaarder is gehoord op de klacht, is klager separaat gehoord omdat hij te laat ter zitting is verschenen. Aan klager is medegedeeld dat als de kamer daar aanleiding toe ziet, zij een reactie van de gerechtsdeurwaarder zou vragen op hetgeen klager heeft aangevuld en/of toegelicht op zijn klacht. Klager zou daarover worden bericht.

Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 25 juni 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis van 16 februari 2018, dat op 7 maart 2018 aan klager is betekend.

- Op 30 mei 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder bankbeslagen gelegd onder de [ ] en de [ ] ten laste van klager.

- Tussen 2 juni 2018 en 11 juli 2018 is tussen klager en de gerechtsdeurwaarder is per e-mail gecorrespondeerd over de gelegde beslagen.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze bankbeslag heeft gelegd waardoor zijn partner- en kinderalimentatie zijn getroffen. Klager is hierdoor in de financiële problemen gekomen. Het beslag is gelegd op de dag dat zijn ex-partner de alimentatie heeft overgemaakt. De gerechtsdeurwaarder weigert een beslagvrije voet te berekenen, terwijl alle relevante gegevens zijn aangeleverd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Voorop staat dat op de gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust. Dit houdt in dat indien hem wordt verzocht een ambtshandeling, waartoe hij bevoegd is, te verrichten en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder de opdracht gekregen om tot beslaglegging over te gaan. Niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder op dit punt.

4.3 Het leggen van beslag door de gerechtsdeurwaarder is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, omdat klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, waaronder ook op de bankrekeningen van klager. Ten aanzien daarvan heeft klager gesteld – en ter zitting herhaald – dat de gerechtsdeurwaarder (nu het bankbeslag ten aanzien van één van de bankrekeningen doel heeft getroffen) rekening had moeten houden met de beslagvrije voet. Daartegenover heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat, in beginsel, geen beslagvrije voet wordt gehanteerd, wanneer er beslag wordt gelegd op de bankrekening. Dit zou anders kunnen zijn indien de beslagen bankrekening uit een bron wordt gevoed waarvoor wél een beslagvrije voet geldt. Maar daarvan dient klager aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. Klager heeft dat niet gedaan.

4.4 De kamer overweegt als volgt. Als door een bankbeslag bedragen worden getroffen die deel uitmaken van het inkomen van de beslagene en die verder gaan dan de toepasselijke beslagvrije voet kan het onder omstandigheden misbruik van recht opleveren dit beslag zonder toepassing van een beslagvrije voet te handhaven. Hoewel dit in beginsel een civielrechtelijk verwijt aan het adres van de beslaglegger oplevert kan het voor de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar zijn daaraan mee te werken. Maar om te kunnen komen tot het oordeel dat een beslagvrije voet van toepassing is, is de gerechtsdeurwaarder afhankelijk van informatie van klager. Tot die tijd mag hij (en kan hij ook niet anders) afgaan op de op dat moment bij hem bekende informatie. Ter zitting is genoegzaam gebleken dat klager onvoldoende (dan wel niet alle) relevante gegevens over zijn inkomsten en vermogen heeft willen overleggen aan de gerechtsdeurwaarder. Anders dan klager bij herhaling heeft gesteld, is het niet aan hem om te bepalen wat de gerechtsdeurwaarder nodig heeft om de beslagvrije voet te kunnen vaststellen. Door die relevante gegevens onder de noemer “privéaangelegenheid” onder zich te houden heeft klager zichzelf berooft van de mogelijkheid zijn standpunt kracht bij te zetten. Elk nadelig gevolg moet dan ook voor rekening van klager zelf komen. De kamer volgt het verweer van de gerechtsdeurwaarder en oordeelt, gelet het voorgaande, dat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt geen sprake is.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. C.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.