ECLI:NL:TGDKG:2019:122 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/659601 / DW RK 18/657

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:122
Datum uitspraak: 04-06-2019
Datum publicatie: 26-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/659601 / DW RK 18/657
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder de ontvangen gelden heeft doorbetaald aan zijn opdrachtgever, ondanks de afspraak die klager met de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder had gemaakt om die gelden op de derdenrekening van de gerechtsdeurwaarder te laten staan. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 juni 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 18 december 2018 met zaaknummer C/13/637336 / DW RK 17/1045 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/659601 / DW RK 18/657 ED/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 19 oktober 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij

verweerschrift, ingekomen op 16 november 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 18 december 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 18 december 2018. Bij brief, ingekomen op 27 december 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van

23 april 2019 waar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling op de zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

4 juni 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           de gerechtsdeurwaarder is in opdracht van mr. [   ] van [   ] te Alkmaar belast met een vordering uit hoofde van dwangsommen op [   ] uit naam van [   ];

-           op 26 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag onder de ABN AMRO Bank N.V. en ING Bank N.V. gelegd ten laste van [   ];

-           het onder de ING Bank N.V. gelegde beslag heeft doel getroffen en de ING Bank NV heeft op of rond 17 juli 2017 € 10.775,20 aan de gerechts-deurwaarder afgedragen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder de van

ING Bank NV ontvangen gelden heeft doorbetaald aan zijn opdrachtgever, ondanks de (volgens klager bij de gerechtsdeurwaarder bekende) afspraak die klager met de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder had gemaakt om die gelden op de derdenrekening van de gerechtsdeurwaarder te laten staan. Dit is in strijd met de artikel 1, 2, 3, 6, 10 en 12 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 20 juli 2017 bij zijn opdrachtgever heeft geverifieerd of het uit het bankbeslag geïncasseerde bedrag in depot van de gerechtsdeurwaarder dient te worden gehouden, zoals door klager is gesteld. Hierop heeft de opdrachtgever aangegeven dat dit, in tegenstelling tot hetgeen klager heeft gesteld, nooit is afgesproken. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens expliciet opdracht gekregen het geïncasseerde bedrag aan de opdrachtgever over te maken en het dossier te sluiten. Gelet op zijn ministerieplicht heeft de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk gehandeld door aan het verzoek van zijn opdrachtgever te voldoen. Dat de opdrachtgever de gelden kennelijk, ondanks de afspraak tussen hem en klager, heeft doorbetaald aan [   ], kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten.

4.3 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder de ontvangen gelden heeft doorbetaald, ondanks de hem bekende afspraak de gelden op de derdenrekening te laten staan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. C.A. van Dijk en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.