ECLI:NL:TGDKG:2019:117 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/664653 / DW RK 19/172

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:117
Datum uitspraak: 06-08-2019
Datum publicatie: 07-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/664653 / DW RK 19/172
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Gang van zaken bij betekening vonnis. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 augustus 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 26 maart 2019 met zaaknummer C/13/641951 / DW RK 18/35 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/664653 / DW RK 19/172 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gedefungeerd toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlage, ingekomen op 18 januari 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 maart 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 26 maart 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 9 april 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 juni 2019 alwaar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

6 augustus 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van het feit dat de gerechtsdeurwaarder op 19 januari 2016 een vonnis heeft betekend aan klager.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat hij de gerechtsdeurwaarder er bij de betekening van een vonnis op heeft gewezen dat de opdracht om het vonnis te betekenen niet juist was. Nadat de gerechtsdeurwaarder was vertrokken zonder achterlating van het vonnis, kwam zij terug. Daarbij heeft zij met haar naaldhakken op klagers tenen gestaan.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (GdW) zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft in verweer onder meer aangevoerd dat de tuchtrechtelijke procedure na de inwerkingtreding van artikel 43a GdW niet meer voldoet aan de beginselen van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna verder: EVRM). De kamer heeft in de “Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders” (Staatscourant 2018, nr 5882) bekend gemaakt hoe zij in voorkomend geval van de bevoegdheid ex artikel 43a lid 1 sub b GdW gebruik zal maken. Door het feit dat deze kosten betaald dienen te worden aan de kamer, is de kamer volgens de gerechtsdeurwaarder als potentieel schuldeiser van de beklaagde gerechtsdeurwaarder te beschouwen. Daarenboven is de kamer in voorkomende gevallen niet alleen houder van de bewuste kostenveroordeling, maar heeft zij de hoogte van die vordering (blijkens de voormelde tijdelijke richtlijn) ook zelf vastgesteld en neemt zij daarenboven (in ieder afzonderlijk geval) zelf de beslissing over de toekenning van die kosten. Daarmee krijgt de kamer, als potentieel schuldeiser van de gerechtsdeurwaarder, zelf een belang bij de uitkomst van de tuchtrechtelijke procedure, zodat deze niet meer voldoet aan het in artikel 6 EVRM neergelegde vereiste van onafhankelijkheid. De gerechtsdeurwaarder is op grond van het voorgaande van mening dat de kamer de klacht niet in behandeling kan nemen omdat dat een schending van artikel 6 van het EVRM zou opleveren.

4.3 De voorzitter overweegt dat dit verweer berust op een onjuiste uitleg van de wet. Ingevolge artikel 43a lid 4 GdW is op een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 43a lid 1 sub b GdW het bepaalde in artikel 43 lid 6 GdW van overeenkomstige toepassing. Uit deze bepalingen volgt dat een vergoeding van de overige kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt, waartoe een gerechtsdeurwaarder in voorkomend geval kan worden veroordeeld, ten bate komt van de Staat die deze kosten in mindering brengt op de in artikel 78 bedoelde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak. Het feit dat in de “Tijdelijke Richtlijn” de zinsnede is opgenomen dat de kamer kan beslissen dat de gerechtsdeurwaarder genoemde kosten “aan de kamer dient te vergoeden” doet aan het voorgaande niet af. Hieruit volgt dat de kamer voor Gerechtsdeurwaarders geen belang heeft bij een kostenveroordeling ex artikel 43a lid 1 GdW en dat schending van de in artikel 6 EVRM gewaarborgde onafhankelijkheid niet kan worden vastgesteld.

4.4 Ten aanzien van de betekening van het vonnis van 8 december 2015 overweegt de voorzitter dat de kamer in haar beslissing op verzet op 5 juni 2018 heeft geoordeeld dat de die betekening tuchtrechtelijk laakbaar was. Nu daarover reeds is geoordeeld kan de voorzitter over de rechtmatigheid van de betekening niet opnieuw een oordeel vellen. 

4.5 Ten aanzien van het overige onderdeel van de klacht, te weten het op klagers tenen staan door de gerechtsdeurwaarder, overweegt de voorzitter dat de gebeurtenissen rondom de betekening naar aanleiding van aangifte van de gerechtsdeurwaarder tegen klager onderhevig is geweest aan het oordeel van de strafrechter. Klager is veroordeeld tot een geldboete van €350,- wegens mishandeling van de gerechtsdeurwaarder. Dat de feiten anders zouden liggen dan door de strafrechter vastgesteld is niet gesteld noch gebleken.  

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder op 19 januari 2016 om 16:00 uur naar zijn woning is gekomen om een vonnis te betekenen. Een kwartier  nadat zij was weggegaan en zonder dat zij het vonnis had overhandigd, is zij zonder vonnis weer teruggekomen. Klager wenst een verklaring waarom de gerechtsdeur-waarder na een kwartier weer terug is gekomen naar zijn woning, zonder het vonnis bij zich te hebben. Dit is in de strafzaak niet aan de orde geweest. Verder staan er onjuistheden in het proces-verbaal van de aangifte. Dit werd duidelijk bij de behandeling van de aangifte in hoger beroep.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.A. van Dijk en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.