ECLI:NL:TGDKG:2019:114 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/660978 / DW RK 19/32

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:114
Datum uitspraak: 06-08-2019
Datum publicatie: 07-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/660978 / DW RK 19/32
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder niet inhoudelijk op haar e-mail heeft gereageerd. Klaagster stelt verder dat de gerechtsdeurwaarder rekening had moeten houden met de beslagvrije voet bij bankbeslag. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 augustus 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 8 januari 2019 met zaaknummer C/13/637956 / DW RK 17/1079  en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/660978 / DW RK 19/32 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: [ ],

tegen:

mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 31 oktober 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij

verweerschrift, ingekomen op 29 november 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 8 januari 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op

21 januari 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster en de gerechtsdeurwaarder hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 juni 2019. Van de behandeling ter zitting zijn geen aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 augustus 2019.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 18 augustus 2010 van de kantonrechter te Amsterdam is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Op 26 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van klaagster.

-           Bij e-mail van 30 juni 2017 heeft de bewindvoerder van klaagster verzocht om de beslagvrije voet toe te passen.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft hier bij e-mail van 3 juli 2017 gereageerd.

-           Bij e-mail van 21 juli 2017 heeft de advocaat van klaagster verzocht het bankbeslag binnen twee dagen op te heffen.

-           Bij e-mail van 24 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat de opdrachtgever heeft verzocht om het beslag vooralsnog niet op te heffen.

-           Hierop zijn meerdere e-mails over en weer verzonden, waarbij de advocaat van klaagster bij e-mail van 10 augustus 2017 een executiegeschil heeft aangekondigd.

3. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: beslag op haar bankrekening heeft gelegd, terwijl zij onder bewind is gesteld;

b: niet heeft gereageerd op haar e-mail van 3 juli 2017 waarbij het ontruimingsvonnis is meegezonden;

c: onzorgvuldig heeft gehandeld door niet het beslagregister te raadplegen;

d: geen rekening houdt met de beslagvrije voet;

e: onbeschoft richting de advocaat en bewindvoerder communiceert;

f: geen antwoord geeft op vragen.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 BW met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, dus ook op haar bankrekening. Dat klaagster onder bewind is gesteld maakt het niet anders. Indien klaagster het niet eens is met het gelegde beslag dient zij een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Dit heeft de advocaat van klaagster ook aangekondigd, maar is niet gebeurd.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de door klaagster overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk op de e-mail van de bewindvoerder van 3 juli 2017 heeft gereageerd. Immers, bij e-mail van 5 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij de kwestie nogmaals aan de opdrachtgever zal voorleggen. Bij e-mail van 10 juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de bewindvoerder medegedeeld dat de opdrachtgever op die dag heeft laten weten niet akkoord te gaan met opheffing van het beslag. De klacht stuit hierop af.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder niet gehouden was het beslagregister te raadplegen, nu in dit geval sprake is van bankbeslag en geen situatie als bedoeld in artikel 2 lid 1 jo artikel 4.1 onder A of B van het Reglement digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat de wetgever onder de huidige wetgeving aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het huidige “systeem van de beslagvrije voet” is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo.

4.6 Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c Rv ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn.

4.7 Daarvoor is wel nodig dat de gerechtsdeurwaarder kan controleren of hetgeen onder 4.6 staat vermeld daadwerkelijk het geval is. Daarvoor heeft hij bepaalde gegevens nodig. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat er gelet op de overgelegde producties geen aanleiding bestaat om het beslag op te heffen dan wel de beslagvrije voet toe te passen. Indien klaagster het hier niet mee eens is staat het haar vrije een executiegeschil op te starten.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel e blijkt uit de overgelegde producties niet dat de gerechtsdeurwaarder onbeschoft richting de advocaat en bewindvoerder van klaagster heeft gecommuniceerd.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de voorzitter dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk binnen een redelijke termijn op e-mails die namens klaagster zijn verzonden heeft gereageerd. Dat hierbij niet het gewenste antwoord is gegeven doet er niet aan af.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet is klaagster opgekomen tegen rechtsoverweging 4.3 van de beslissing van de kamer van 8 januari 2019. Klaagster stelt dat de e-mails van de gerechtsdeurwaarder van 5 en 10 juli 2017 geen inhoudelijke reacties zijn op haar e-mail van 3 juli 2017. De gerechtsdeurwaarder betrekt de opdrachtgever erbij, maar die gaat niet over het opheffen van beslag. Dat is de gerechtsdeurwaarder zelf, aldus klaagster.

5.2 Klaagster is het ook niet eens met rechtsoverweging 4.5 van de beslissing van de kamer. Klaagster stelt dat uit de overgelegde bankafschriften duidelijk te zien is dat haar bankrekening alleen maar gevoed wordt door haar uitkering en dat er verder geen sprake is van enig inkomen. Klaagster stelt dat bijzondere bijstand en toeslagen volgens de wet niet onder inkomsten vallen.

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klaagster aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.A. van Dijk en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.