ECLI:NL:TGDKG:2019:106 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/666174 / DW RK 19/233

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:106
Datum uitspraak: 23-07-2019
Datum publicatie: 02-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/666174 / DW RK 19/233
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er, onder meer, over dat de gerechtsdeurwaarder de beroeps-en gedragsregels ex. artikelen 2, 6, 8 en 12 heeft overtreden. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 juli 2019 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 april 2019 met zaaknummer C/13/642389 / DW RK 18/51 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/666174 / DW RK 19/233 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brieven met bijlagen, ingekomen op 29 januari en op 2 november 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehechte verweerschriften met bijlagen, ingekomen op, respectievelijk, 13 februari en 5 november 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 30 april 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 30 april 2019. Bij brief  ingekomen op 9 mei 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 juni 2019 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 juli 2019.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       Bij exploot van 29 november 2017 is klaagster in kort geding gedagvaard.

-       Bij vonnis in kort geding van 18 januari 2018 is klaagster veroordeeld (tot onder meer de proceskosten).

-       Bij exploot van 18 januari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klaagster betekend.

-       Op 19 maart 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder derdenbeslag gelegd.

-       Bij brief van 26 juni 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de derde-beslagene laten weten dat het beslag is opgeheven.

-       Op 10 oktober 2018 heeft klaagster schriftelijk met de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd.

-       Bij brief van 11 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de brief van klaagster. 

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)    tekort is geschoten met de verplichte verificatie adresgegevens bij dagvaarden. Op de ‘aanvraag kort geding’ van 24 november 2017 staat namelijk duidelijk geen adresgegevens van de eisende partij;

b)    de beroeps en gedragsregels ex. artikelen 2 (onafhankelijkheid en onpartijdigheid), 6 (weigering opdracht-informatie), 8 (uitoefenen van druk) en 12 (optreden gerechtsdeurwaarder) heeft overtreden;

c)    bewust heeft meegewerkt aan de onderwerping van een fictief kort geding en aan het opstellen van een kwaadwillige rekening van € 1.497,10, met betaling binnen twee dagen, om daarmee klaagster dwars te zitten;

d)    klaagster wreed en onmenselijk heeft behandeld en (daarbij) twee keer de privacy van klaagster heeft geschonden;

e)    de opdracht tot betekenen van de grosse bij exploot van 18 januari 2018 niet heeft geweigerd;

f)     ten onrechte beslag heeft gelegd op de bankrekening van klaagster en op haar inkomen, aangezien het vonnis van 18 januari 2018 niet bestaat;

g)    weigert de brieven en e-mails van klaagster te beantwoorden;

h)    samen met (drie) andere medewerkers het eigendom van klaagster onrechtmatig heeft betreden op 29 november 2017, met de bedoeling en de wil klaagster schade te berokkenen;

i)     op 28 mei 2018, namens anderen geprobeerd heeft illegaal verzameling van € 5.212,16 te doen.

j)     schade heeft veroorzaakt bij klaagster, en daar aansprakelijk voor is;

k)    strafrechtelijk ontoelaatbaar heeft gehandeld.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van voornoemd artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat de adresgegevens van degene aan wie de exploten zijn betekend, correct zijn geverifieerd bij de BRP en dat deze correct zijn vermeld op de exploten. De voorzitter ziet geen redenen – ook zijn deze niet aangevoerd door klaagster in haar klaagschrift – om te twijfelen aan de verklaring van de gerechtsdeurwaarder. Voorts overweegt de voorzitter dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de gerechtsdeurwaarder de BRP te raadplegen teneinde de adresgegevens van de eisende partij te verifiëren. De klacht stuit hierop af.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen b, c, d en h. overweegt de voorzitter als volgt. Nu klaagster op geen enkele wijze haar stellingen heeft gemotiveerd en niet nader heeft onderbouwd waaruit de wrede en onmenselijke wijze van behandelen heeft bestaan kan klachtwaardig handelen, ten aanzien van deze klachtonderdelen, niet worden vastgesteld. De klachtonderdelen dienen dan ook als zijnde kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de voorzitter als volgt. De gerechtsdeurwaarder is ingevolge artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet in beginsel verplicht om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten indien hierom wordt verzocht. In dit geval betreft het de betekening van het exploot van 18 januari 2018. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt, ontstaat daarmee automatisch de verplichting tot het verrichten van die ambtshandeling, tenzij er sprake is van uitsluiting van bevoegdheid oftewel gronden bestaan waarom de gerechtsdeurwaarder de opdracht zou moeten weigeren. Nu daarvan niet is gebleken, noch gesteld door klaagster, heeft de gerechtsdeurwaarder dan ook niet tuchtrechte­lijk laakbaar gehandeld door het exploot te betekenen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel f. overweegt de voorzitter als volgt. De stelling van klaagster dat het vonnis van 18 januari 2018 niet bestaat, kan door de voorzitter niet worden gevolgd. Klaagster heeft immers zelf een afschrift van dit vonnis overgelegd. Nu niet gebleken is dat de uitspraak door een hogere instantie is vernietigd, moet worden uitgegaan van de legaliteit van de uitspraak. Aangezien het beslag op grond van dit vonnis is gelegd, is van een ten onrechte gelegd beslag geen sprake.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel g. overweegt de voorzitter als volgt. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven of e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso/executie (binnen een redelijke termijn) beantwoordt. Uit de door de klaagster overgelegde producties volgt genoegzaam dat er wel degelijk (binnen een redelijke termijn) op de correspondentie van klaagster is gereageerd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel i. heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard uit hoofde van een andere schuldeiser (namelijk de Vereniging van Eigenaren) een aanmaning te hebben verstuurd aan klaagster vanwege achterstand in de servicekosten. Zonder nadere onderbouwing van wat klaagster als illegaal bestempelt is niet vast te stellen – voor zover vaststelling daarvan de voorzitter toekomt – of daarvan sprake is geweest. 

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel j. overweegt de voorzitter als volgt. Voor zover klaagster meent aanspraak te maken op een schadevergoeding merkt de voorzitter op dat in een tuchtprocedure als deze – daargelaten of hier aanleiding voor zou bestaan – geen ruimte is voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de voorzitter als volgt. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder beschuldigd van strafrechtelijk ontoelaatbaar handelen. Het is niet aan de kamer om te oordelen over strafbare feiten, maar aan de strafrechter. Klaagster zal zich met dit klachtonderdeel derhalve moeten richten tot het openbaar ministerie. De klacht stuit hierop af.

4.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Onder meer omdat de voorzitter teveel aansluit bij het verweer van de gerechtsdeurwaarder. Daarnaast heeft klaagster – onder vermelding van voorbeelden – aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met alle bepaalde artikelen van de Verordening Beroeps- en gedragsregels en met het bepaalde in artikel 8 van de Normen voor Kwaliteit. Voorts zou klaagster graag zien dat de kamer haar behulpzaam is bij het onmiddellijk doen intrekken van het kort gedingvonnis van 18 januari 2018, onderzoek doet naar andere vervalste beschikkingen en de gerechtsdeurwaarder aanzet tot het betalen van een bedrag.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer merkt nog op dat klaagster in haar verzet eveneens nieuwe klachten c.q. nieuwe feiten en omstandigheden ter sprake heeft gebracht. De kamer oordeelt in verzet echter niet over nieuwe klachten. De kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en de door klaagster (overige) aangevoerde gronden geven evenmin aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.