ECLI:NL:TGDKG:2019:104 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/646045 DW RK 18/182

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:104
Datum uitspraak: 23-07-2019
Datum publicatie: 02-08-2019
Zaaknummer(s): C/13/646045 DW RK 18/182
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht ongegrond. klaagster beklaagt zich er – onder meer – over dat de gerechtsdeurwaarder het ten onrechte gelegde bankbeslag niet heeft opgeheven, ondanks telefonische toezegging daartoe.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 juli 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/646045 DW RK 18/182 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [   ],

en

2. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 6 april 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 14 juni 2018, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 juni 2019 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 juli 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       De gerechtsdeurwaarders zijn belast met een ten laste van klager gewezen vonnis van 20 december 2017 van de rechtbank te Rotterdam.

-       Bij exploot van 27 december 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 het vonnis van 20 december 2017 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-       Op 12 januari 2018 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 beslag onder de [   ] ten laste van klager gelegd.

-       Op 6 maart 2018 is beslag op de auto van klager gelegd.

-       Op 28 maart 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders de executieverkoop van de auto tegen 19 april 2018 bekend gemaakt door middel van aanplakking van het executiebiljet.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a)    het ten onrechte gelegde bankbeslag niet is opgeheven, ondanks telefonische toezegging daartoe;

b)    vervolgens meer toezeggingen door de gerechtsdeurwaarders zijn gedaan die niet zijn nagekomen;

c)    beslag op zijn auto is gelegd en voor executieverkoop is gepland, terwijl klager alsmede zijn vrouw de auto nodig hebben voor werk en bezoeken aan het ziekenhuis in verband met zijn dochter;

d)    hij volgens het vonnis verantwoording mocht indienen, maar dat dit op voorhand en zonder communicatie hierover is afgewezen;

e)    de gerechtsdeurwaarders met hun kosten bewust bezig zijn met het ophogen van de schuld.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. betwisten de gerechtsdeurwaarders dat er telefonisch is toegezegd dat het gelegde bankbeslag zou worden opgeheven. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarders te twijfelen. De klacht dient op dit onderdeel dan ook als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer dat deze enkele, niet nader door klager onderbouwde stellingen, onvoldoende zijn om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen. Klager volstaat met algemeenheden zonder toelichting of onderbouwing. Dit klachtonderdeel voldoet aldus niet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op roerende zaken. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d. betwisten de gerechtsdeurwaarders dat zij op voorhand én zonder tegenbericht de verantwoording (van klager) hebben afgewezen. De gerechtsdeurwaarders hebben daaraan toegevoegd nooit een (op schrift gestelde) verantwoording te hebben ontvangen van klager. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarders te twijfelen.

4.6 Ten aanzien van het uitbrengen van het beslagexploot van 12 januari 2018, waarbij abusievelijk een hogere bedrag was opgenomen dan wat klager ten tijde van de beslaglegging verschuldigd was, hebben de gerechtsdeurwaarders verklaard dat er sprake is geweest van een vergissing. Deze vergissing is middels het exploot van 20 april 2018 hersteld. Hiervan overweegt de kamer als volgt. Indien een gerechtsdeurwaarder een vergissing begaat (zoals hier het geval is geweest), maakt hij zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Daarvan is echter niet gebleken

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de kamer allereerst dat de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde kosten bestaan uit vaste bedragen. Niet gebleken is dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten niet zijn berekend conform de daarvoor geldende regelingen. Van het feit dat de kosten en daarmee tevens de vordering zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarder geen verwijt worden gemaakt. Pas wanneer de kosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar dat kan in deze zaak niet uit de overgelegde producties worden opgemaakt.

4.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.