ECLI:NL:TDIVTC:2019:52 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/142

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:52
Datum uitspraak: 28-11-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/142
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten ten onrechte te hebben geweigerd een antibioticum ten behoeve van enkele pups te verstrekken. Ongegrond.

X,        klager,                                                

tegen:

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2019, waarbij alleen beklaagde is verschenen. Klager heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde heeft geweigerd een antibioticum ten behoeve van enkele pups van klager te verstrekken, met als gevolg dat er een pup zou zijn overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 3 oktober 2018 is bij klager, een fokker van Engelse Bulldogs, een nest van 8 pups van dat ras geboren. Al tijdens de eerste drie dagen na de geboorte kwamen 4 pups te overlijden, voor welk overlijden de eigen dierenarts van klager geen duidelijke verklaring kon geven.

3.2. Op zondag 7 oktober 2018 heeft klager de nog overgebleven 4 pups onder gebracht bij de eigenares van de dekreu (hierna: de verzorgster), die over een eigen professionele couveuse beschikt, zodat de pups zuurstof toegediend konden krijgen. Bij haar is nog diezelfde dag echter nog een pup overleden. Die overleden pup is de volgende dag, op 8 oktober 2018, door de echtgenote van klager voor sectie naar de Gezondheidsdienst voor Dieren gebracht.

3.3. Bij de stukken bevindt zich het op 11 oktober 2018 door de Gezondheidsdienst uitgebrachte sectierapport waarin onder meer staat vermeld dat er sprake was van een beeld van shock, dat er aanwijzingen waren voor pneumonie en dat er sprake was van sepsis door een infectie met haemolytische Escherchia coli. Bij dat rapport bevindt zich ook een overzicht (uitslag antibiogram) van antibiotica waarvoor de gekweekte E.coli bacterie gevoelig was. In het klaagschrift wordt vermeld dat klager op donderdagmiddag 11 oktober 2018 bericht kreeg welke antibiotica tegen de bacterie konden worden ingezet en volgens klager achtte zijn eigen dierenarts Gentamicine het meest geschikt voor toepassing bij de drie nog resterende pups.

3.4. Klager heeft gesteld  dat, omdat de eigen dierenarts niet over het antibioticum beschikte, de verzorgster -naar het college heeft begrepen op die 11e oktober 2018 – heeft getracht om dit antibioticum via een kliniek in de regio te verkrijgen. Klager stelt dat geen enkele kliniek in de omgeving het middel op voorraad had en dat haar bij navraag bleek dat dit antibioticum wel voorradig was op de op ongeveer 70 km afstand gelegen kliniek waar beklaagde werkzaam is. De verzorgster heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met die kliniek.

3.5. Niet duidelijk is geworden met wie de verzorgster toen telefonisch heeft gesproken. Klager stelt dat de verzorgster met de dienstdoende arts, zijnde beklaagde, heeft gesproken. Beklaagde heeft dit echter betwist en ter zitting verklaard dat de verzorgster in eerste instantie heeft gesproken met de receptioniste, die haar heeft doorverbonden met de assistente van de afdeling interne geneeskunde (waar beklaagde werkzaam is).

3.6. De verzorgster heeft, naar het college heeft begrepen, via die assistente verzocht om afgifte van het middel Gentamicine, waarna de assistente overleg heeft gepleegd met beklaagde, die op dat moment bezig was met het uitvoeren van een scopie. Beklaagde heeft zijn assistente verzocht om nadere schriftelijke informatie op te vragen, waarna de verzorgster het sectierapport met de uitslag van het bacteriologisch onderzoek en de uitslag van het antibiogram per e-mail aan de kliniek heeft verzonden.

3.7. Beklaagde heeft het sectierapport en de daarin opgenomen informatie niet afdoende bevonden en is, ondanks de mededeling van de verzorgster dat zonodig een recept door de eigen dierenarts kon worden doorgezet, niet ingegaan op het verzoek van de verzorgster tot afgifte van het antibioticum. Gebleken is dat wel nog vergeefs is getracht in contact te komen met de eigen dierenarts, waarna beklaagde heeft aangegeven dat hij het antibioticum alleen kon verstrekken als hij de pups had gezien en beoordeeld en is de verzorgster uitgenodigd om met de pups naar zijn praktijk te komen.  

3.8. Uit het klaagschrift volgt dat de eigen dierenarts er enkele uren later in is geslaagd het antibioticum elders te verkrijgen, maar dat er ondanks de toediening ervan aan de pups, er toch een pup is overleden. Klager heeft gesteld althans gesuggereerd dat het overlijden van deze laatste pup voorkomen had kunnen worden als beklaagde het middel op eerste aanvraag beschikbaar had gesteld.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat, voor zover beklaagde wordt verweten dat door zijn handelen er een pup is komen te overlijden, hiervoor toereikend bewijs ontbreekt en dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat met het wel op eerste verzoek verstrekken van het antibioticum het overlijden van deze pup had kunnen worden voorkomen. Het gaat in deze zaak om de vraag of beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt treft waar hij de door de betreffende verzorgster verzochte levering van het antibioticum Gentamicyne heeft geweigerd en in plaats daarvan als alternatief heeft aangeboden om met de pups waar het verzochte antibioticum voor bedoeld was, naar de praktijk te komen om op basis van een eigen klinisch onderzoek te beoordelen of de inzet van het verzochte antibioticum geïndiceerd was.

5.3. Het college overweegt dat dierenartsen van rechtswege beschikken over een zogenoemde ‘vergunning voor kleinhandel’ voor het afleveren van diergeneesmiddelen aan houders van dieren en wel voor die dieren waarvoor de dierenarts in de uitoefening van zijn beroep de medische zorg op zich heeft genomen ( vgl. artikel 5.4 lid 1 van het Besluit diergeneesmiddelen). Dit impliceert dat dierenartsen voor bij hun eigen praktijk ingeschreven en eigen patiënten diergeneesmiddelen mogen voorschrijven en niet voor andere hen onbekende dieren die niet tot hun patiëntenbestand behoren zonder ze eerst te hebben gezien c.q. onderzocht.

5.4. Voor de beoordeling van de klacht is verder van belang dat de wetgever sinds 1 maart 2014 alle antibiotica onder het strengste kanalisatieregime, het UDD-regime, heeft gebracht, hetgeen inhoudt dat antibiotica in beginsel alleen door dierenartsen mogen worden voorgeschreven, afgeleverd en toegediend. In jurisprudentie is ook meermaals uitgedragen dat het gebruik van antibiotica dient te geschieden in het kader van een verantwoorde diergeneeskundige behandeling, die in beginsel onderzoek, diagnose, nazorg en verslaglegging omvat. In lijn hiermede mag worden verwacht dat de dierenarts alleen antibiotica voorschrijft als daar gegronde redenen voor bestaan, hetgeen normaliter in beginsel uit eigen onderzoek zou moeten blijken.

5.5. Hier was sprake van een verzoek om afgifte van antibiotica afkomstig van een particulier persoon, die bij beklaagde niet bekend was. Beklaagde kende ook de eigenaar (klager) niet en evenmin de betreffende dieren waarvoor het antibioticum werd verzocht, welke dieren niet stonden ingeschreven bij zijn praktijk. Het college kan verder begrijpen dat beklaagde het sectierapport met antibiogram, dat op een andere pup betrekking had, ontoereikend heeft bevonden. Beklaagde heeft terzijde ook terecht aangevoerd dat Gentamicine bij systemische toediening onder meer nefrotoxisch kan zijn en dat een mogelijk afgenomen nierfunctie bijvoorbeeld als gevolg van sepsis en/of dehydratie dan ook reden is om extra voorzichtigheid bij het verstrekken van dit antibioticum te betrachten en dat uit de enkele omstandigheid dat die ene onderzochte overleden pup normale nieren had niet zonder meer mag worden afgeleid dat de nog levende pups een normale nierfunctie hadden. Overigens is niet duidelijk  geworden waarom de eigen dierenarts, met wie geen contact is geweest, het antibioticum niet via een groothandel heeft kunnen betrekken of bijvoorbeeld middels een recept via een apotheek als die van de universiteitskliniek.

5.6. Op grond van het voorgaande heeft beklaagde binnen de wettelijke kaders en overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening gehandeld door zich terecht op het standpunt te stellen dat hij in de beschreven omstandigheden niet tegemoet kon komen aan het verzoek om antibiotica te verstrekken en wordt niet verwijtbaar geacht dat hij daartoe eventueel slechts over wilde gaan nadat hij de pups zelf klinisch had beoordeeld, in welk kader de verzorgster althans klager is uitgenodigd met de pups naar de praktijk te komen. Dat van dat aanbod geen gebruik is gemaakt, kan beklaagde niet kan worden aangerekend. De klacht wordt aldus ongegrond verklaard.  

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht ongegrond,

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden dierenartsen drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils en drs. B.J.A. Langhorst- Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.