ECLI:NL:TDIVTC:2019:5 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/40

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:5
Datum uitspraak: 28-02-2019
Datum publicatie: 27-05-2019
Zaaknummer(s): 2018/40
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een uitgevoerde sectio en hysterectomie bij een hond veterinair onjuist en/of nalatig te hebben gehandeld, ook met betrekking tot de verleende nazorg. Ongegrond.

X,        klaagster,

tegen

Y,           beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 20 december 2018. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij met betrekking tot een uitgevoerde sectio en hysterectomie bij de hond van klaagster veterinair onjuist en/of nalatig heeft gehandeld, ook wat de verleende nazorg betreft.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Mechelse Herder (teef), geboren op 30 augustus 2012.

3.2. De hond was drachtig van haar eerste nest, bestaande uit 11 pups. In de nacht van vrijdag 1 december op zaterdag 2 december 2017 braken de vliezen. Omstreeks 4.00 uur heeft klaagster gebeld met de praktijk van beklaagde, omdat de persweeën niet op gang kwamen en de hond zwaar ademde. Beklaagde heeft toen geadviseerd nog maximaal twee uur af te wachten of de weeën op gang kwamen. Omstreeks 5.40 uur heeft klaagster weer met de praktijk gebeld om te melden dat de buik van de hond erg hard aanvoelde, maar er niets op gang kwam. Beklaagde heeft daarop klaagster verzocht om met de hond naar de praktijk te komen. Tussen 6.15 en 6.30 uur arriveerde klaagster met de hond bij de praktijk. Beklaagde heeft toen vastgesteld dat de hond een harde, gespannen buik had en dat er geen vruchtdelen in het bekken waren te voelen. Beklaagde heeft vervolgens besloten tot een sectio, waarmee klaagster heeft ingestemd.

3.3. Bij het openmaken van de buik van de hond heeft beklaagde geconstateerd dat de wand van de baarmoeder zeer dun en fragiel was. Zij heeft een tweetal incisies in de baarmoeder gemaakt. De baarmoeder scheurde echter op diverse plekken open, mede vanwege de beweeglijkheid van de pups die eruit kwamen. Alle 11 pups zijn levend ter wereld gekomen. Klaagster en haar partner zaten op dat moment in de naast de operatiekamer gelegen spreekkamer. De dierenartsassistente heeft de pups in een doos vanuit de operatiekamer naar klaagster in de spreekkamer gebracht, met het verzoek de pups warm te wrijven. De assistente is daarna weer de operatiekamer ingegaan en kwam even later terug, om klaagster te vragen of zij kon instemmen met het verwijderen van de baarmoeder van de moederhond. Klaagster heeft daarmee ingestemd. De assistente is daarop terug de operatiekamer in gegaan en kwam ongeveer een kwartier later terug bij klaagster met de mededeling dat de operatie goed was verlopen. Uit het klaagschrift althans de bijlagen volgt dat de sectio en hysterectomie hebben geduurd van 6.40 tot ongeveer 7.55 uur. De hond verbleef na de operatie in de operatiekamer. Beklaagde en de assistente hebben de pups in de spreekkamer nagekeken en de navelstrengetjes afgebonden. Klaagster mocht ondertussen naar de moederhond.

3.4. Nadat de pups waren nagekeken bleek de moederhond, naar door beide partijen ter zitting desgevraagd is verklaard, in ieder geval haar kop omhoog te kunnen houden. Beklaagde en de assistente hebben de hond naar de auto getild en haar daarin gelegd. De pups zijn in een doos in de auto meegegaan. De hond is bij thuiskomst, omstreeks 8.50 uur, uit de auto getild en naar de woning van klaagster gebracht. Omstreeks 11.00 uur heeft klaagster in paniek de praktijk van beklaagde gebeld, omdat de hond bloedde en zwaar hijgde. De telefoon werd, omdat het weekend was, beantwoord door een klantcontactcenter (hierna: het call center), waarmee de praktijk een samenwerkingsverband heeft voor hulpverzoeken buiten de reguliere openingstijden van de praktijk. Klaagster heeft gesteld dat zij vond dat het call center haar onnodige vragen stelde, zoals adresgegevens en dat het telefoongesprek niet vlotte. Uit het dossier is op te maken dat klaagster aan het call center in ieder geval heeft gemeld dat de hond complicaties had en bloedde en het call center vervolgens beklaagde met die mededeling heeft gebeld. Beklaagde heeft gesteld dat zij daarop aan het call center heeft laten weten dat klaagster met de hond naar de praktijk moest komen. Beklaagde werd echter terug bericht door het call center dat klaagster had aangegeven dat zij naar een andere (dichterbij gelegen) praktijk zou gaan. Klaagster heeft ter zitting erkend het gesprek met het callcenter te hebben verbroken.

3.5. Klaagster heeft, na beëindiging van het telefonische contact met het call center, samen met haar broer de hond in haar auto gelegd en is gaan rondrijden, op zoek naar een praktijk die op zaterdag was geopend. Zij is omstreeks 11:20 uur terecht gekomen bij een praktijk in de regio, die vanwege het weekend eveneens gesloten was, maar waar per toeval een dierenarts aanwezig was. Deze dierenarts heeft de dood van de hond vastgesteld. Zij heeft voorts een verklaring opgesteld die klaagster in het geding heeft gebracht. In die verklaring staat te lezen dat de hond een bleke tong en bleke huid had en dat er een ruime hoeveelheid bloed aanwezig was rondom de wond op de geschoren huid en de vacht.

3.6. Klaagster heeft de hond naar een crematorium gebracht, waar de hond is gecremeerd. Daar aan voorafgaande heeft geen sectie plaatsgevonden, waar dit door de vader van klaagster na het overlijden van de hond tijdens een telefoongesprek met beklaagde wel was aangekondigd, tijdens welk gesprek beklaagde de nodige verwijten zijn gemaakt. Later die dag heeft beklaagde klaagster zelf nog gebeld.  

3.7. Op 5 januari 2018 heeft een telefoongesprek tussen de moeder van klaagster en de (huidige) werkgever van beklaagde plaatsgevonden, waarbij over de gang van zaken is gesproken. Tijdens dit gesprek is door de werkgever het standpunt ingenomen dat er door beklaagde niet nalatig was gehandeld en is men niet tot een vergelijk kunnen komen. Op enig moment hierna heeft klaagster de onderhavige procedure geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat kader geldt naar vaste jurisprudentie dat door het college niet wordt beoordeeld of het veterinair handelen van een dierenarts achteraf bezien beter had gekund, maar dat wordt getoetst of de dierenarts in kwestie in de gegeven situatie heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.2. Het college heeft moeten constateren dat in het onderhavige dossier over diverse essentiële zaken tegenstrijdige lezingen door partijen zijn gegeven, hetgeen de vaststelling van feiten en de waarheidsvinding heeft bemoeilijkt.

5.3.  Uit het dossier is gebleken dat de persoonlijke verhoudingen binnen de maatschap waar beklaagde ten tijde van de operatie in dienstverband werkzaam was, ernstig verstoord zijn geraakt. Dit heeft ertoe geleid dat enkele dierenartsen de maatschap in januari 2018 hebben verlaten en elders praktijk zijn gaan houden. Beklaagde heeft ervoor gekozen met de  vertrekkende maten mee te gaan en niet bij haar voormalige werkgever werkzaam te blijven, met wie zij in onmin is geraakt. Hoewel hierover diverse stukken in het geding zijn gebracht, valt de problematiek over die verstoorde persoonlijke verhoudingen buiten het bestek van deze procedure, waarin door het college dient te worden beoordeeld of beklaagde ter zake van de hond van klaagster veterinair onjuist of nalatig heeft gehandeld. Mede gelet hierop wordt ook voorbij gegaan aan de door klaagster in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie die de voormalige werkgever van beklaagde buiten medeweten van beklaagde met klaagster heeft gevoerd. Deze voormalig werkgever was ook niet aanwezig op het moment dat beklaagde de veterinaire handelingen verrichtte die ter beoordeling aan het college voorliggen.      

5.4. Voor zover klaagster ontevreden is over de (gebrekkige) wijze waarop beklaagde met haar heeft gecommuniceerd na het overlijden van de hond dan wel heeft gesteld dat beklaagde haar een schadevergoeding is verschuldigd, wijst het college op het volgende. Naar vaste jurisprudentie geldt dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een dierhouder communiceert, alsmede financiële kwesties tussen partijen, buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, zodat deze buiten beschouwing en de beoordeling worden gelaten.

5.5. Voorts overweegt het college meer algemeen dat aan iedere operatie van een dier risico’s kleven en dat er altijd complicaties kunnen optreden zonder dat daar per definitie verwijtbaar of veterinair onjuist of nalatig handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. In zoverre wordt klaagster niet zonder meer gevolgd in haar opvatting dat het onbegrijpelijk is dat de hond is overleden na een relatief eenvoudige ingreep, nog daargelaten of een sectio gevolgd door een hysterectomie als zodanig kan worden gekwalificeerd.

5.6. Voor zover beklaagde die bewuste nacht c.q. ochtend heeft besloten tot een sectio, nadat  op de praktijk is vastgesteld dat er geen tekenen van weeën waren, dat de hond een harde, erg gespannen buik had en dat er geen vruchtdelen in het bekken voelbaar waren, was dit naar het oordeel van het college acceptabel c.q. geïndiceerd. Klaagster heeft ook met de sectio ingestemd. Beklaagde heeft een operatieverslag geschreven en daarop ter zitting nog een toelichting gegeven. Qua medicatie heeft zij de hond intraveneus Sedastart en Ketamine toegediend. Tijdens de operatie heeft ze nog één keer op effect Sedastart en Ketamine bij gegeven. Voorts heeft ze locaal Lidocaïne subcutaan toegediend, Albipen, Melovem en twee maal 500 ml Eurolectrol. Voor zover klaagster ter zitting heeft opgemerkt dat ze geen infuus heeft gezien, kan dit te maken hebben gehad met het feit dat klaagster ten tijde van de operatie niet in de operatiekamer aanwezig was en zij de hond eerst na de operatie weer heeft gezien toen, naar beklaagde heeft verklaard, het infuus reeds was verwijderd. Dit is ook in lijn met hetgeen klaagster in haar klaagschrift heeft geschreven: “Het infuus was los gekoppeld”. Voor het college is in ieder geval niet gebleken dat beklaagde qua verkozen medicatie of ten aanzien van de door haar beschreven toegepaste doseringen ervan veterinair verwijtbaar heeft gehandeld. Ook met betrekking tot de keizersnede als zodanig heeft het college geen concrete aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat daarbij fouten zijn gemaakt, waar ook geldt dat alle pups levend ter wereld zijn gekomen. Waar klaagster heeft gesteld c.q. gesuggereerd dat het verzoek om toestemming voor de hysterectomie na de sectio erop zou wijzen dat er tijdens de operatie foutief zou zijn gehandeld, onderschrijft het college die conclusie niet en ontbreekt het aan bewijs om een dergelijke conclusie te kunnen rechtvaardigen.

5.7. Het college is verder van oordeel dat beklaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing om na de sectio ook een hysterectomie te verrichten geïndiceerd was. Gelet op de beschreven peroperatief geconstateerde toestand van de baarmoeder (namelijk een fragiele, dunne wand, die zeer gemakkelijk scheurt) deelt het college de conclusie van beklaagde dat het medisch-veterinair erg risicovol is zo'n baarmoeder trachten te hechten en dat zij derhalve heeft voorgesteld om een (ovario)hysterectomie uit te voeren. Het college is er weliswaar mee bekend dat tijdens de partus de doorbloeding van de uterus toegenomen is en dat het verwijderen van de baarmoeder dus een behoorlijk bloedverlies met zich meebrengt. Echter moest beklaagde naar bevind van zaken handelen en was de keuze voor een hysterectomie hier begrijpelijk en aangewezen. Als gezegd is de slechte toestand van de baarmoeder eerst tijdens de operatie kunnen worden vastgesteld en voert het naar het college in dit geval te ver om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te maken, voor zover zij voorafgaande aan de sectio niet ook reeds om toestemming voor een eventuele hysterectomie heeft gevraagd.

5.8. Beklaagde heeft in het operatieverslag en ter zitting beschreven dat zij na de hysterectomie de cervix en de eierstokken heeft afgebonden. Ze stelt dat zij daarbij per stomp met hechtdraad een chirurgische knoop heeft aangebracht, die ze daarna nog tweemaal heeft geligeerd. Ze heeft vervolgens de buik gecontroleerd op bloedingen en voorts de buikwand en de huid doorlopend gehecht. Tenslotte heeft ze de hond Sedastop toegediend om haar (eerder) wakker te laten worden. Uitgaande van de beschreven wijze waarop beklaagde te werk is gegaan, ziet het college geen aanleiding voor tuchtrechtelijke consequenties en voor zover is gesuggereerd dat er een bloeding is ontstaan door het niet juist afhechten van de stomp bij de eierstok, ontbreekt daarvoor bewijs en valt zulks ook niet te lezen in de verklaring van de dierenarts die later de dood van de hond heeft vastgesteld.

5.9. De hond is kort na de operatie ontwaakt en kon, naar ter zitting niet langer in geschil is gebleken, haar kop omhoog houden. Dit wordt naar het oordeel van het college overigens ook ondersteund door een door beklaagde in het geding gebrachte foto (bijlage 5, pagina 1). Wel hebben partijen tegenstrijdige lezingen gegeven over de vraag of de hond na de operatie kon staan, zoals door beklaagde is gesteld en door klaagster is weersproken. Het college laat het antwoord op die vraag in het midden, nu de feiten hieromtrent niet kunnen worden vastgesteld. Het college leidt uit het feit dat de hond in ieder geval de kop omhoog kon houden af, dat het dier voldoende bij bewustzijn was en gaat er aldus vanuit dat het verantwoord was om de hond naar huis te laten gaan. Het college volgt klaagster daarom niet in haar stelling dat de hond op de praktijk in opname had moeten blijven, totdat zeker was dat er geen postoperatieve complicaties waren, zoals een nabloeding. Dat de hond na thuiskomst bloedde, leidt niet tot een andere conclusie. Klaagster heeft daarover ter zitting verklaard, dat de hond alleen rondom de hechtingen bloedde en de wond vochtig was, en dat er geen sprake was van hevige bloedingen of bloed dat uit de buik vloeide of stroomde. Naar het oordeel van het college hoeft een vochtige wond, vlak na een operatie, niet direct verontrustend te zijn. Evenmin ziet het college aanleiding om te oordelen dat beklaagde onjuist heeft gehandeld doordat zij kennelijk tegen klaagster heeft gezegd dat de wond in haar visie geen beletsel vormde om de pups bij de moederhond te laten drinken.

5.10. Of de hond na de operatie wel of niet op een warmtedeken of op vloerverwarming heeft gelegen is, gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen daarover hebben gegeven, door het college niet vast te stellen. Wel is op de eerder genoemde foto te zien dat de hond op een deken op de grond heeft gelegen en dat zij toen een deken over haar rug had. In ieder geval heeft het college geen concrete aanwijzingen dat de hond op enig moment onderkoelingsverschijnselen heeft gehad. Hetzelfde heeft te gelden voor de pups, waarover  klaagster heeft gesteld dat zij ook niet op een warmtedeken hebben gelegen of onder een warmtelamp of in een couveuse warm zijn gehouden. Het college merkt in dit verband op dat het uiteraard in de rede ligt dat pups na de partus warm worden gehouden –hetgeen op meerdere manieren kan, maar voor het college is met betrekking tot dit verwijt doorslaggevend dat er geen aanwijzingen zijn dat de pups onderkoeld zijn geweest en hebben alle pups het na de operatie ook in goede gezondheid gered. Het college ziet onvoldoende reden om de klachten over het onvoldoende warm houden van de moederhond en de pups gegrond te achten.  

5.11. Overige aan beklaagde gemaakte verwijten, zoals dat beklaagde en de assistente de hond uit hun handen zouden hebben laten vallen bij het in de auto leggen van de hond, dat beklaagde geen nazorgbrief zou hebben meegegeven en dat beklaagde op het moment dat klaagster uit de praktijk vertrok zou hebben gezegd dat het nog enkele uren zou duren voor de hond volledig zou zijn bijgekomen en klaagster zich vooral geen zorgen moest maken, zijn uitdrukkelijk door beklaagde betwist en feitelijk niet komen vast te staan. Beklaagde stelt bovendien dat zij, naast het uitreiken van de nazorgbrief, er op heeft gewezen dat als klaagster zich zorgen maakte, ze contact moest opnemen. Het is vaste tuchtrechtspraak dat als partijen er tegenstrijdige lezingen over een bepaalde kwestie op nahouden en, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet met zekerheid kan worden vastgesteld welke lezing juist is, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dat is hier met betrekking tot de voormelde verwijten niet het geval, zodat deze klachtonderdelen worden afgewezen.

5.12. Het college heeft begrepen dat de hond die dag omstreeks 11.00 uur hevig begon te hijgen en dat klaagster toen in paniek met het call center heeft gebeld. Het college heeft begrepen dat het call center beklaagde heeft gebeld met de mededeling dat de hond bloedde en beklaagde doorgaf dat klaagster met de hond naar de praktijk moest komen, maar dat zij terug gekoppeld kreeg dat klaagster naar een andere dierenartsenpraktijk zou gaan. Klaagster heeft daarover gesteld dat het contact met het callcenter moeizaam verliep en dat haar onnodige vragen werden gesteld, onder meer over haar adresgegevens. Zij heeft erkend het telefoongesprek zelf te hebben beëindigd en dat zij met de hond is gaan rondrijden, op zoek naar een dierenartsenpraktijk in de omgeving. Het college stelt vast dat het de eigen keuze van klaagster is geweest het gesprek met het call center af te breken, hetgeen haar vrijstond. Echter is beklaagde hierdoor niet meer in de gelegenheid geweest om nog veterinaire hulp te kunnen bieden, hetgeen haar mitsdien niet kan worden verweten. Voor zover al sprake zou zijn van ontoereikende communicatie door het call center, kan dit beklaagde niet worden toegerekend.

5.13. De dierenarts waar klaagster vervolgens terecht kwam, heeft de dood van de hond vastgesteld. Klaagster stelt dat deze dierenarts heeft verklaard dat de hond is overleden aan een inwendige bloeding, die het gevolg was van de operatie. Het college verwerpt die stelling. De dierenarts heeft in de verklaring niets vermeld over een eventuele doodsoorzaak. Bovendien heeft zij, naar klaagster ter zitting heeft bevestigd, de hond niet inwendig onderzocht. Evenmin is sectie op de hond verricht. Het is daardoor niet vast te stellen waar de hond precies aan is overleden, noch dat daar onoordeelkundig veterinair handelen van beklaagde debet aan is geweest. Dat in de verklaring van de betreffende dierenarts wordt beschreven dat er een ruime hoeveelheid bloed rondom de wond aanwezig was, doet daar niet aan af. Hieruit kan de doodsoorzaak immers ook niet worden afgeleid. Dat beklaagde tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken is dus onvoldoende kunnen blijken.

5.14. Hetgeen klaagster overigens nog heeft aangevoerd is naar het oordeel van het college evenmin voldoende voor de conclusie dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. J. Hilvering, en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.