ECLI:NL:TDIVTC:2019:46 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/93

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:46
Datum uitspraak: 28-11-2019
Datum publicatie: 17-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/93
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort te zijn geschoten in de verleende nazorg jegens een hond, die een operatie aan de rechter achterpoot had ondergaan in verband met patella luxatie. Deels gegrond, waarschuwing.

X,          klaagster,                                                        

tegen:

Y,          beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling was alleen klaagster aanwezig, vergezeld door familieleden. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. De zaak is na de hoorzitting door het college in raadkamer besproken, waarna  uitspraak is bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, tekort te zijn geschoten in de verleende nazorg jegens de hond van klaagster, die een operatie aan de rechter achterpoot had ondergaan in verband met patella luxatie.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Chihuahua, geboren op 15 maart 2017.

3.2. De hond werd door de eigen dierenarts van klaagster verwezen naar de kliniek waar beklaagde op dat moment werkzaam was voor een operatie in verband met patella luxatie, welke aandoening beiderzijds was geconstateerd. Na onderzoek bestond de intentie om de achterpoten niet in één sessie maar afzonderlijk van elkaar te opereren met een tussenliggende rustperiode.

3.3. Op 17 april 2018 heeft de operatie aan de rechter achterpoot (patella luxatie mediaal rechts achter) plaatsgevonden. Beklaagde was enkel zijdelings bij deze operatie aanwezig, maar heeft de operatie niet uitgevoerd. Gebleken is dat die operatie door en onder verantwoordelijkheid van een collega dierenarts van beklaagde is uitgevoerd.

3.4. In de patiëntenkaart is met betrekking tot de operatie genoteerd: “Laterale athrotomie knie inspectie kruisbanden en meniscus zien er goed uit. Trochlea is erg ondiep deze dieper gemaakt. Tuberositas tibia circa 3mm naar lateraal verplaatst. Mediale kant van de patella, capsule imbricatie met vicryl 3/0, laterale kant doorlopend gesloten met vicryl 3/0. Huid met monosyn 4/0 gesloten. Over 10 dagen wondcontrole. Als de genezing volgens wens gaat dan kan over 6 week de linker kant geopereerd worden.”  Na afloop van de operatie en na het ontwaken uit de narcose is de hond met klaagster mee naar huis gegaan en zijn nazorgformulieren verstrekt. Onder meer is geadviseerd 6 maal daags gedurende tien minuten met de hond aangelijnd te wandelen en de hond niet te laten traplopen of springen. Er is verder een controleconsult afgesproken, dat op 26 april 2018 werd geagendeerd.

3.5. De dag na de operatie, op 18 april 2018, heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen klaagster en de kliniek, waarbij door klaagster is aangegeven dat de hond nog niet had geplast en nog geen ontlasting had gehad, dat ze weinig had gegeten en de geopereerde poot nog niet belastte. Uit de patiëntenkaart leidt het college af dat werd afgesproken dat klaagster de volgende ochtend opnieuw telefonisch contact zou opnemen als de hond dan nog steeds niet had geplast.

3.6. De volgende dag, op 19 april 2018, stelt klaagster de kliniek te hebben gebeld en te hebben doorgegeven dat haar hond weer plaste, ontlasting had gehad en wat begon te eten en drinken, maar dat ze de geopereerde poot, die aan de binnenzijde rood was geworden, niet belastte. Op 20 april 2018 heeft een controle op de kliniek plaatsgevonden bij de collega dierenarts die de operatie had uitgevoerd. Deze dierenarts constateerde onder meer dat de binnenzijde van de geopereerde poot rood, gezwollen en pijnlijk was en warm aanvoelde. Er werd gedacht aan irritatie c.q. zwelling van de huid en er is een antibioticum (Clindoral) voorgeschreven, alsmede pijnstillende medicatie (Tramadol).

3.7. Op 26 april 2018 heeft het eerder -na afloop van de operatie- geagendeerde controleconsult plaatsgevonden, waarbij beklaagde de betrokken en verantwoordelijk dierenarts is geweest. Tijdens het klinisch onderzoek is geconcludeerd dat de operatiewond er goed uitzag en dat de knie stabiel aanvoelde. Niettemin belastte de hond de geopereerde poot kennelijk nog niet c.q. slechts beperkt, maar liep ze wel gemakkelijk op drie poten. Er is onder meer geadviseerd om de hamstring van de betreffende poot te masseren, de hond eventueel in bad te laten lopen c.q. te laten zwemmen en er is over de mogelijkheid van fysiotherapie gesproken.

3.8. Op 17 mei 2018 heeft weer een controleconsult bij beklaagde plaatsgevonden. Uit de anamnese en het klinisch onderzoek bleek dat de hond de geopereerde rechterpoot wel enigszins belastte, maar na manipulatie niet meer en dat deze poot iets gevoelig en pijnlijk bleek bij het compleet buigen. Beklaagde heeft pijnstillende medicatie voorgeschreven (Novacam), fysiotherapie geadviseerd en eventueel beeldvormend onderzoek ter controle.  

3.9. Op 25 juni 2018 heeft klaagster met beklaagde gebeld omdat de hond weer op drie poten liep, veel hinkte en meer last van de betreffende poot had dan vóór de operatie. De patiëntenkaart vermeldt dat beklaagde heeft geadviseerd om beeldvormend onderzoek te laten doen en dat klaagster de kosten die daarmee gemoeid waren aan de hoge kant vond. Op 28 juni 2018 heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en de kliniek waarbij is afgesproken dat de kosten van een CT-scan voor rekening van de kliniek kwamen.    

3.10. Op 4 juli 2018 is er op de kliniek een CT-scan gemaakt. Daaruit is gebleken dat de bij de operatie in de rechter knie ingebrachte crista fixatiepen niet goed gepositioneerd zat en in de mediale femurcondyl drukte, waarmee het niet of onvoldoende belastten van de poot kon worden verklaard. Er is na overleg besloten om de pen op kosten van de kliniek door beklaagde operatief te verwijderen.

3.11. Op 9 juli 2018 heeft klaagster de hond naar de kliniek gebracht voor de operatie ter verwijdering van de pen. De patiëntenkaart vermeldt dat de hond onder narcose is gebracht, is geïntubeerd en aan het anesthesieapparaat is gekoppeld en dat de vitale functies van de hond bij controle stabiel bleken te zijn. Na de voorbereiding is de hond naar de operatiekamer gebracht en opnieuw aan het anesthesieapparaat gekoppeld. Door een assistente is vrij snel hierna via de bewakingsapparatuur gesignaleerd dat de CO2 waarde begon te dalen, zodanig dat ingrijpen noodzakelijk was. De hond is aangesloten op de beademingsapparatuur, hetgeen echter geen effect sorteerde en er kon geen hartslag meer worden waargenomen. Er is verschillende keren intraveneus Sedastop en Adrenaline toegediend om de narcose te antagoneren en de hond is aan een infuus gelegd. Na vergeefse reanimatiepogingen is het overlijden van de hond vastgesteld.

3.12. Medio juli 2018 heeft op de kliniek een gesprek tussen beklaagde en klaagster plaatsgevonden. Op enig moment hierna heeft klaagster de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd. Vanuit het college is getracht, omdat klaagster in de stukken aangaf dat zij nog graag had gesproken met de dierenarts die de operatie had uitgevoerd om antwoorden te krijgen op nog bij haar levende vragen, een gesprek te organiseren tussen klaagster enerzijds en beklaagde en de betreffende collega anderzijds, voor nadere uitleg aan klaagster, hetgeen echter niet is kunnen worden gerealiseerd. Hierna is de schriftelijke fase van de procedure tegen beklaagde voortgezet, heeft een hoorzitting plaatsgevonden en is het college in raadkamer tot de onderhavige uitspraak en beslissing gekomen.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van collegae. De operatie op 17 april 2019 is door de collega dierenarts uitgevoerd, tegen wie door klaagster in eerste instantie ook een klacht was ingediend. Het college heeft die klacht bij uitspraak van 18 februari 2019, zaaknummer 2018/92, buiten behandeling gesteld, aangezien door of namens deze dierenarts was gesteld dat zij inmiddels met pensioen en niet meer als dierenarts werkzaam was, noch de intentie had om voor de toekomst nog veterinaire werkzaamheden te verrichten, waarin het college deze dierenarts heeft gevolgd, reden waarom die klacht niet ontvankelijk is verklaard. Achterliggende gedachte is dat het tuchtrecht betrekking heeft op individuele zorgverleners en beoogt lerend voor de toekomst te zijn, welk effect niet meer kan worden gerealiseerd als vast staat dat een dierenarts niet meer praktiserend is of zal zijn.

5.3. Aangezien er geen sectie is verricht, is ongewis gebleven wat de exacte oorzaak is geweest van de conditionele achteruitgang en het overlijden van de hond tijdens voorbereiding op de tweede operatie, waarbij de pen zou worden verwijderd. Dat dit in verband zou staan met de daarbij gehanteerde doseringen aan narcosemiddelen blijft speculatief en is niet komen vast te staan. In dat kader heeft klaagster gesteld en ter zitting nog toegelicht dat er doseringen in de opnamekaart staan vermeld die tweemaal keer zo hoog zijn als de doseringen die in de  patiëntenkaart staan genoteerd. Die administratieve discrepantie is door klaagster op zichzelf juist geconstateerd, maar op basis daarvan kan nog niet worden aangenomen dat de hond is overleden aan een overdosering aan narcosemiddelen. Ook als wordt uitgegaan van de gegevens op de opnamekaart, zijn, afgezet tegen het gewicht van de hond (2,4 kilogram), de gehanteerde doseringen van Sedastart, Ketamine en Diazepam (3 keer 0,1 ml) binnen de geaccepteerde marges gebleven. Sectie had mogelijk meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de oorzaak van de ontstane complicaties en het overlijden van de hond, maar nu die niet heeft plaatsgevonden, bestaat daarover geen zekerheid.

5.4. Het college overweegt dat er na de operatie op 17 april 2018 direct postoperatief een röntgenfoto had kunnen worden gemaakt, om de positionering van de ingebrachte pen te kunnen beoordelen. Ook nadat klaagster daags na de operatie had gemeld dat de hond de geopereerde poot niet belastte had, bijvoorbeeld bij het consult op 20 april 2018, voor de zekerheid een röntgenfoto kunnen worden gemaakt. Echter was beklaagde voor de gemaakte keuzes in dat eerste stadium na de operatie niet verantwoordelijk en kwam zij eerst in beeld vanaf het consult op 26 april 2018, vanaf welk moment zij voor de verdere (na)zorg verantwoordelijk kan worden gehouden.

5.5. Voor wat betreft het veterinair handelen van beklaagde is het college van oordeel dat zij te lang heeft gewacht met beeldvormend onderzoek  om het resultaat van de ingreep en de positionering van de ingebrachte pen te beoordelen. Bij de consulten op 26 april 2018 en 17 mei 2018 –een maand na de operatie bleek het herstel onvoldoende en moeizaam te vorderen, in de zin dat de hond de geopereerde poot niet althans onvoldoende belastte en pijn en ongemak ervoer. Beeldvormend onderzoek had dan ook in de rede gelegen, hetgeen ook betrekkelijk eenvoudig uit te voeren was geweest in de vorm van het maken van een röntgenfoto. Dat daar niet voor is gekozen en dat eerst op 4 juli 2018 beeldvormend onderzoek -in de vorm van een CT-scan- heeft plaatsgevonden, wordt door het college nalatig geoordeeld. Mede hierdoor is de onjuiste positionering van de pen eerst 2,5 maand na de operatie geconstateerd. Dit had eerder duidelijk kunnen zijn en daarop had dan ook eerder kunnen worden geacteerd.

5.6. Evident is dat een tweede operatie geïndiceerd was, om de foutief gepositioneerde pen uit de betreffende poot te verwijderen. Het college heeft met betrekking tot het pre-anesthetisch onderzoek in zoverre een bemerking dat kennelijk geen hartauscultatie heeft plaatsgevonden. Voor zover dit voorafgaande aan het maken van de CT-scan op 4 juli 2018 wel was gebeurd, vormde dit naar het oordeel van het college geen rechtvaardiging om dit voorafgaande aan de voorgenomen tweede operatie achterwege te laten. Voor zover klaagster heeft gesteld dat er ten behoeve van de anesthesie tevoren ook bloedonderzoek had moeten worden uitgevoerd, wordt dit door het college niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar bevonden. Niet gebleken is dat er klinische aanwijzingen  waren voor een dergelijk onderzoek, dat overigens ook niet tot het standaardonderzoek behoort voorafgaande aan een operatie als hier aan de orde.

5.7. Ten aanzien van alle overige, hiervoor niet besproken verwijten, daaronder over het niet opsturen van een hartfilmpje (wat door een assistente was toegezegd), staat niet vast dat deze verwijten beklaagde aan te rekenen zijn ofwel betreft het verwijten die niet van dien aard of zodanig zwaarwegend zijn dat daar tuchtrechtelijke consequenties aan moeten worden verbonden.

5.8. Resumerend zal voor alle betrokken partijen onbevredigend zijn dat niet helder is geworden wat  nu de werkelijke reden is geweest van de plotselinge conditionele achteruitgang en het overlijden van de hond voorafgaande aan de voorgenomen tweede operatie op 9 juli 2018. Voor wat betreft beklaagde geldt dat zij eerst vanaf 26 april 2016 verantwoordelijk werd voor de verleende (na)zorg. Naar het oordeel van het college kan haar worden verweten dat zij niet eerder beeldvormend onderzoek heeft uitgevoerd, waarmee de onjuiste positionering van de in de geopereerde poot ingebrachte pen eerder aan het licht zou zijn gekomen, naast dat bij het pre-anesthetisch onderzoek voorafgaande aan de beoogde hersteloperatie geen hartauscultatie heeft plaatsgevonden. Het college acht de klacht in zoverre gegrond, waarbij na te melden maatregel passend wordt geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, als samengevat in rov. 5.8;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.