ECLI:NL:TDIVTC:2019:45 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/91

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:45
Datum uitspraak: 28-11-2019
Datum publicatie: 17-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/91
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een uitgevoerde castratie bij een hond veterinair onjuist en/of nalatig te hebben gehandeld. Ongegrond.

X,             klager,

tegen

Y,              beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 29 augustus 2019. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij met betrekking tot een uitgevoerde castratie bij de hond van klager veterinair onjuist en/of nalatig heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Chihuahua (reu).

3.2. Op 10 april 2018 is de hond conform afspraak bij beklaagde aangeboden voor een castratie. Na de castratie, die middels een prescrotale huidincisie is uitgevoerd, en het ontwaken uit de narcose, is de hond aan klager mee naar huis gegeven. Uit de stukken is gebleken dat er pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie in de vorm van een NSAID (Norocarp) is voorgeschreven en dat een zogenoemd ‘medical pet shirt’ is meegegeven, met de bedoeling dat de hond niet bij de operatiewond zou kunnen komen.  

3.3. Op 13 april 2018 is klager met zijn hond bij de praktijk langs geweest voor een wondcontrole, die door een collega dierenarts van beklaagde is uitgevoerd. Door deze dierenarts is die dag een zwelling aan het scrotum geconstateerd. In verband daarmee is de behandeling met Norocarp verlengd en is daarnaast een injectie met een antibioticum (Duplocilline) toegediend. Volgens klager is tijdens dit consult een kraag voor de hond meegegeven, ter vervanging van het medical pet shirt, vanwege de pijn en de zwelling. In de patiëntenkaart wordt overigens niet over een meegegeven of bij de hond aangebrachte kraag gerept.

3.4. Op zondag 15 april 2018 heeft een spoedconsult plaatsgevonden bij een directe collega dierenarts van beklaagde, omdat de zwelling aanhield en de medicatie onvoldoende effect sorteerde. Er is uitgegaan van een vermoedelijke infectie met gram negatieve bacteriën en er is een antibioticumkuur (Noroclav), kalmerende medicatie  (Diazepam) en een NSAID (Meloxidyl) voorgeschreven. Klager is geadviseerd om de volgende dag naar de praktijk terug te komen voor controle en voor een eventuele punctie van de zwelling.

3.5. Op 16 april 2018 heeft klager telefonisch contact gehad met de praktijk, omdat in de voorgaande nacht de zwelling c.q. het abces was opengegaan. Klager is uitgenodigd om langs te komen voor controle. Bij het consult is onder meer geconstateerd dat er nog een klein gaatje in het scrotum zat, maar dat de operatiewond er rustig uitzag. Blijkens de patiëntenkaart is geadviseerd om de antibioticumkuur af te maken en, indien nodig, aanvullend pijnstillende medicatie te geven. Het college heeft uit de stukken begrepen dat de hond uiteindelijk is hersteld.

3.6. Beklaagde wordt verweten bij het uitvoeren van de castratie onjuist en onvoldoende hygiënisch te werk te zijn gegaan, als gevolg waarvan de infectie is ontstaan.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat kader geldt naar vaste jurisprudentie dat door het college niet wordt beoordeeld of het veterinair handelen van een dierenarts achteraf bezien beter had gekund, maar dat wordt getoetst of de dierenarts in kwestie in de gegeven situatie heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.2. Voor zover beklaagde wordt verweten dat zij klager na de castratie niet te woord heeft willen staan, heeft beklaagde gesteld dat zij er niet van op de hoogte was (gesteld) dat klager contact met haar had gezocht. Hiernaast geldt naar vaste jurisprudentie dat klachten over de communicatie tussen een dierenarts en een diereigenaar buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, zodat dit verwijt buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3. In het veterinair tuchtrecht geldt verder als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk kan worden gehouden en niet voor het veterinair handelen van collegae. In dat verband is uit het dossier gebleken dat beklaagde alleen als chirurg betrokken is geweest bij de uitvoering van de castratie op 10 april 2018 en dat collega’s betrokken waren bij en verantwoordelijk waren voor de verleende nazorg. Voor die nazorg kan beklaagde dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden. Voor zover klager in de stukken ook refereert aan andere dierenartsen van de praktijk en die verwijten lijkt te maken, geldt dat de klacht volgens het klachtformulier alleen tegen beklaagde is gericht en niet tegen andere dierenartsen, die in de stukken ook niet met naam worden genoemd, zodat het college hun handelen in de onderhavige tuchtprocedure buiten de beoordeling laat, hetgeen met klager ter zitting is gecommuniceerd.

5.4. In zijn algemeenheid geldt dat bij iedere operatieve ingreep bij een dier complicaties kunnen optreden zonder dat daar per definitie verwijtbaar of veterinair onjuist handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. In zoverre wordt klager door het college niet zonder meer gevolgd in zijn stelling dat het ontstaan van de ontsteking te voorkomen zou zijn geweest.  

5.5. Klager heeft gesteld dat de ingreep -mede door tijdsdruk- niet op een hygiënische wijze en onzorgvuldig is uitgevoerd, met name omdat het scrotum op onjuiste wijze zou zijn geschoren. Beklaagde heeft in dat verband uiteen gezet dat zij ter voorbereiding van de operatie gebruik heeft gemaakt van een operatiekiel, een haarnet, een mondkap en (na scrubben) van steriele handschoenen, en dat de hond tijdens de ingreep is afgedekt met een operatiedoek waarin ter hoogte van de prescrotale regio een opening is gemaakt. Die getroffen hygiënemaatregelen komen het college als te doen gebruikelijk en correct voor. Beklaagde heeft verder toegelicht dat enkel de prescrotale regio -na behandeling met een chloorhexidine oplossing en alcohol- is geschoren omdat bij het volledig scheren van het scrotum (ernstige) irritatie kan optreden. De lokaal beperkte wijze van scheren kan naar het oordeel van het college niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd. Deze wijze van scheren is ook niet ongebruikelijk en de gegeven argumentatie voor het feit dat het scrotum niet volledig is geschoren is naar het oordeel van het college verdedigbaar en aanvaardbaar geweest. Verder is uitgelegd dat in de prescrotale regio één huidincisie is gemaakt waar doorheen beide testikels zijn verwijderd. Vervolgens zijn er beiderzijds dubbele ligaturen geplaatst op de zaadstrengen en is er beiderzijds een enkele ligatuur geplaatst op het ligamentum testis proprium. Beklaagde heeft gesteld dat tot slot de subcutis doorlopend is gehecht en de cutis intradermaal. Het college ziet geen reden om in twijfel te trekken dat de werkwijze van beklaagde is geweest zoals beschreven en heeft daarop geen aanmerkingen, overigens ook niet op de beschreven wijze waarop de hond voorafgaand aan de operatie onder narcose is gebracht.

5.6. Er kunnen verschillende oorzaken ten grondslag liggen aan een infectie, waarover in het onderhavige geval geen zekerheid bestaat. Uit de van de zijde van beklaagde ingediende stukken volgt dat de ingreep zonder bijzonderheden is verlopen. Ook anderszins zijn voor het college geen concrete aanwijzingen gebleken op grond waarvan zou kunnen en moeten worden geconcludeerd dat beklaagde bij de operatie te gehaast zou hebben gehandeld, onvoldoende hygiëne in acht zou hebben genomen en niet steriel zou hebben gewerkt. Aldus kan niet bewezen worden geacht dat de infectie beklaagde kan worden toegerekend. De oorzaak van de infectie is ongewis gebleven en het staat niet vast dat hieraan onjuist of nalatig veterinair handelen van beklaagde voorafgaand aan of tijdens de ingreep debet is geweest.   

5.7. Beklaagde heeft verder afdoende uitgelegd waarom zij direct na afloop van de operatie niet heeft gekozen voor een nabehandeling met antibiotica, stellende dat de ingreep normaal en zonder complicaties was verlopen en er geen aanwijzingen waren voor een bacteriële infectie.  Het college ziet geen aanleiding om dit in twijfel te trekken. In het licht van het van overheidswege voorgestane terughoudende beleid met betrekking tot de inzet van antibiotica, heeft beklaagde aldus conform de zorgvuldige beroepsuitoefening gehandeld door, vanwege het ontbreken van een indicatie of veterinaire noodzaak, af te zien van de preventieve inzet van antibiotica.

5.8. Voor overige aan beklaagde gemaakte verwijten geldt dat ze haar, als zijnde de chirurg en niet verantwoordelijk voor de nazorg, niet regarderen dan wel niet van dien aard althans van onvoldoende gewicht zijn om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.9. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. J. Hilvering, en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.