ECLI:NL:TDIVTC:2019:43 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/70

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:43
Datum uitspraak: 31-10-2019
Datum publicatie: 17-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/70
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten bij een cavia tanden en kiezen te hebben geknipt, naast dat dit zonder narcose is gebeurd, alsook dat de voortanden te kort zijn geknipt. Ook wordt de dierenarts verweten in de verleende nazorg tekort te zijn geschoten. Deels gegrond, volgt waarschuwing.

X,            klager,

tegen

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Hierna is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Het college heeft de klacht aldus verstaan dat beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij bij de cavia van klager tanden en kiezen heeft geknipt, dat dit zonder narcose is gebeurd, alsook dat de voortanden te kort zijn geknipt. Ook wordt beklaagde verweten met betrekking tot de verleende nazorg nalatig te hebben gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de cavia van klager, geboren op 1 september 2016.

3.2. Op donderdag 24 mei 2018 heeft klager met de cavia het avondspreekuur van beklaagde bezocht, omdat het dier op dat moment al twee dagen niet had gegeten en haar vacht vettig was.  

3.3. Beklaagde heeft vastgesteld dat de bef c.q. kin van de cavia nat was en daarin aanleiding gezien tot een gebitscontrole. Beklaagde heeft, naar hij ter zitting heeft verklaard, daarnaast de turgor en de slijmvliezen beoordeeld en geen bijzonderheden vastgesteld. Hij heeft de lichaamstemperatuur van de cavia niet gemeten. Om het gebit goed te kunnen inspecteren heeft beklaagde eerst een wangspreider geplaatst en vervolgens -om de snijtanden heen- een bekspreider. Beklaagde heeft bij de gebitsinspectie vervolgens geconstateerd dat er een brug tussen de kiezen zat en dat de voortanden extreem lang waren. Beklaagde heeft er vervolgens voor gekozen de snijtanden en kiezen te knippen met een botknabbeltang, waarbij de cavia werd vastgehouden en gefixeerd door een assistente. De cavia is na de ingreep mee naar huis gegeven, met de instructie contact op te nemen als ze na twee dagen nog niet zou hebben gegeten. Pijnmedicatie, antibiotica en dwangvoeding zijn niet meegegeven.

3.4. Op de tweede dag na de ingreep, op zaterdagochtend 26 mei 2018, had de cavia nog niet gegeten en oogde ze volgens klager versuft. Klager heeft contact opgenomen met de spoeddienst van een andere dierenartsenpraktijk. De telefonisch benaderde dienstdoende dierenarts (hierna: de opvolgend dierenarts) heeft klager uitgenodigd die middag met de cavia langs te komen. Bij aankomst op de praktijk aldaar heeft de opvolgend dierenarts geconstateerd dat de cavia stil was, schraal oogde en dat er pus in de bek aanwezig was. In de patiëntenkaart heeft deze dierenarts genoteerd dat de voortanden te kort geknipt waren en dat de kiezen zonder narcose niet goed konden worden beoordeeld. De cavia is na het consult met klager mee naar huis gegaan, waarbij dwangvoeding, antibiotica en pijnstillende medicatie zijn meegegeven. Daarbij werd afgesproken dat er op maandag 28 mei 2018 weer contact zou zijn om een eventuele verdere gebitscontrole c.q. behandeling onder narcose te bespreken.

3.5. Op maandag 28 mei 2018 heeft de opvolgend dierenarts klager gebeld. In de patiëntenkaart is over dat telefoongesprek vermeld dat het voeren van de cavia op dat moment redelijk ging, maar dat de cavia moeite had met slikken. Er is een afspraak gemaakt voor een consult op de volgende dag, 29 mei 2018. In de patiëntenkaart is met betrekking tot dit consult genoteerd dat de cavia sinds de vorige avond plotseling in conditie achteruit was gegaan en benauwd was, gewicht had verloren en niet meer op de achterpoten kon staan, naast dat het dwangvoeren inmiddels moeizaam verliep. De dierenarts constateerde verder afwijkende ademhalingsgeluiden (een ‘reutel’), waarbij blijkens de patiëntenkaart aan een longontsteking werd gedacht. Omdat de cavia niet meer at, zag deze dierenarts geen andere mogelijkheid dan het gebit onder narcose te inspecteren. Klager is over het narcoserisico –vanwege de verzwakte toestand van de cavia– op de hoogte gesteld. Het gebitsonderzoek is vervolgens uitgevoerd, waarbij werd vastgesteld dat er een kies rechtsonder was afgebroken. Deze dierenarts heeft de tanden en kiezen van de cavia geslepen. Er werd daarbij geen pus meer in de bek geconstateerd. De cavia verkeerde na het ontwaken uit de narcose in een verzwakte conditie. In overleg met klager is de cavia mee naar huis gegaan en is met klager besproken dat rekening moest worden gehouden met de kans dat de cavia kon komen te overlijden. Op woensdag 30 mei 2018 heeft klager het overlijden van de cavia vastgesteld.

3.6. Op 5 juni 2018 is klager naar de praktijk van beklaagde gegaan om hem van het overlijden van de cavia op de hoogte te stellen, zijn onvrede over de behandeling op 24 mei 2018 te uiten en om de patiëntenkaart te verkrijgen. Omdat klager stelt onvoldoende respons van beklaagde te hebben gekregen, is op enig moment hierna de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de cavia van klager, een en ander als bedoeld in artikel 8.15, eerste lid juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van die vraag geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot heeft opgetreden.

5.2. Klager heeft zich, naar het college begrijpt, op het standpunt gesteld dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld door de voortanden en kiezen van de cavia te knippen, gelet op het daarmee gepaard gaande risico op het splijten van die gebitselementen. Ook stelt klager zich op het standpunt dat het knippen niet zonder narcose had mogen gebeuren en dat de voortanden te kort zijn geknipt. Klager baseert zijn stellingen mede op de verklaring en mening van de opvolgend dierenarts.

5.3. Beklaagde heeft in zijn verweerschrift alsmede ter zitting uitgelegd wat zijn afwegingen zijn geweest met betrekking tot de uitgevoerde gebitsbehandeling. Enerzijds bestond de mogelijkheid de tanden te slijpen onder narcose, hetgeen gelet op de verzwakte toestand van de cavia echter niet zonder risico was. Anderzijds bestond de mogelijkheid de cavia zonder narcose te behandelen en de tanden te knippen, hetgeen evenwel een risico op splijten van de tanden meebracht. Beklaagde heeft voor de laatste mogelijkheid gekozen, omdat hij narcose vanwege de verzwakte toestand van de cavia niet verantwoord vond. Het college acht die keuze voldoende beargumenteerd en in de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar. Overigens is niet in geschil dat de cavia bij de gebitsbehandeling rustig bleef en weinig verzet bood. Of de voortanden te kort zijn geknipt, dan wel of er scherpe randjes aan de tanden zaten als gevolg van de gebitsbehandeling door beklaagde -zoals in de patiëntenkaart van de opvolgend dierenarts is te lezen, maar door beklaagde is weersproken- kan door het college niet worden vastgesteld. Er zijn geen foto’s of ander bewijsmateriaal in het geding gebracht om dit te kunnen verifiëren. Overigens is voor het college evenmin vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is geweest van een longontsteking -zoals de opvolgend dierenarts in de patiëntenkaart als mogelijkheid heeft benoemd- en zo dit al het geval zou zijn geweest, is niet te herleiden of beklaagde dienaangaande enig verwijt treft.

5.4. Het college acht wel verwijtbaar dat beklaagde, naar hij ter zitting ook heeft erkend, bij het consult op 24 mei 2018 de lichaamstemperatuur van de cavia niet heeft gemeten. Bij cavia’s is dit van groot belang, omdat bekend is dat ze snel onderkoeld kunnen raken. Naar het oordeel van het college valt beklaagde hiernaast een verwijt te maken voor wat betreft de verleende nazorg. De cavia had ten tijde van het consult bij beklaagde al twee dagen niet gegeten en het was van wezenlijk belang dat dit op korte termijn zou worden hervat. Beklaagde heeft na het uitvoeren van de behandeling geen dwangvoeding meegegeven, maar volstaan met de mededeling om contact op te nemen als de cavia na twee dagen nog niet zou hebben gegeten. Het college acht het in algemene zin wenselijk om na een behandeling als door beklaagde uitgevoerd, dwangvoeding mee te geven. Aangezien er in dit geval voor is gekozen dat niet te doen, had beklaagde naar het oordeel van het college een veel korter tijdsbestek moeten aanhouden, waarbinnen de cavia moest hebben gegeten en was nog weer twee dagen afwachten een te lange periode. Het college is van oordeel dat beklaagde ófwel na het consult op 24 mei 2018 dwangvoeding had moeten meegeven ófwel de instructie had moeten geven uiterlijk de volgende dag contact op te nemen als de cavia dan nog steeds niet had gegeten. Dit is niet gebeurd en valt  beklaagde te verwijten. Beklaagde heeft ter zitting overigens verklaard dat hij zich achteraf heeft gerealiseerd dat een korter tijdsbestek had moeten worden aangehouden waarbinnen klager contact op moest nemen als de cavia nog niet at, en dat hij het praktijkbeleid op dit punt zal aanpassen.

5.5. Klager heeft verder gesteld dat beklaagde na de behandeling ten onrechte geen pijnmedicatie en antibiotica heeft meegegeven. Het college merkt daarover in zijn  algemeenheid op dat pijnmedicatie nodig kan zijn na een gebitsbehandeling als de onderhavige, onder meer vanwege mogelijk ongemak dat een cavia kan ervaren na het gebruik van een bekspreider. Hoewel er destijds geen specifiek voor cavia’s geregistreerde pijnstillende medicatie op de markt beschikbaar was, was pijnstilling met gebruik van een cascademiddel niettemin mogelijk geweest. Of de cavia in dit specifieke geval pijn ten gevolge van de behandeling ervoer en er een strikte noodzaak bestond daartegen medicatie in te zetten, kan door het college niet worden beoordeeld en voor zover geen antibiotica is meegegeven, wordt dit niet verwijtbaar geacht, nu geen aanwijzingen voor een bacteriële infectie zijn gebleken.

5.6. Met betrekking tot door klager opgeworpen vragen over het verschil in kwaliteit tussen klinieken en het verschil in gehanteerde prijzen, acht het college zich niet de aangewezen instantie om daarover te oordelen.  Voor zover beklaagde nog overige verwijten zijn gemaakt, zijn die naar het oordeel van het college niet van dien aard althans van onvoldoende gewicht om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.7. Uit het in 5.4. overwogene volgt dat de klacht deels gegrond is.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, in voege als hiervoor onder 5.4 is beschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. J. Hilvering, en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.