ECLI:NL:TDIVTC:2019:41 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/31

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:41
Datum uitspraak: 31-10-2019
Datum publicatie: 17-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/31
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een uitgevoerde castratie bij een cavia veterinair onjuist en/of nalatig te hebben gehandeld, met een complicatie in de vorm van een hernia tot gevolg, op grond waarvan klaagster zich genoodzaakt heeft gezien de cavia in te moeten laten slapen. Ongegrond.

X        klaagster,

tegen

Y,    beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, de aanvulling op het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 29 augustus 2019. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Klaagster was wel aanwezig. Na sluiting van de mondelinge behandeling is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij met betrekking tot een uitgevoerde castratie bij de cavia van klaagster veterinair onjuist en/of nalatig zou hebben gehandeld, met een complicatie in de vorm van een hernia tot gevolg, op grond waarvan klaagster zich genoodzaakt heeft gezien de cavia in te moeten laten slapen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de cavia van klaagster, geboren op 1 november 2017.

3.2. Gebleken is dat klaagster al jarenlang meerdere cavia’s als huisdieren heeft. In maart 2018 is klaagster eigenaresse van cavia A geworden. Naast A had zij op dat moment nog twee andere cavia’s. A was agressief en vocht geregeld met een van de andere cavia’s, met de naam B, die bij een van die gevechten verwond raakte. Als klaagster voor dat letsel een afspraak met haar eigen dierenarts wil maken, kan ze daar niet tijdig terecht en heeft ze zich tot beklaagde gewend. Tijdens het consult bij beklaagde is de mogelijkheid ter sprake gebracht om de beide cavia’s te laten castreren, in de hoop dat met name A dan minder agressief naar de andere cavia zou worden. Daarbij is ook aangegeven dat, indien de castratie niet het gewenste effect zou hebben, in de zin dat cavia A toch agressief zou blijven, hij dan wellicht elders geplaatst zou moeten worden. Klaagster heeft ingestemd met het voorstel om de cavia’s B en A te laten castreren en daartoe een afspraak gemaakt voor 11 juni 2018

3.3. Op 11 juni 2018 in de namiddag is de operatie aangevangen en zijn de beide cavia’s gecastreerd. Beklaagde heeft in haar verweerschrift een toelichting gegeven op de door haar toegepaste operatietechniek en gevolgde werkwijze. Na de operatie en het ontwaken uit de narcose zijn de cavia’s later op de dag door klaagster opgehaald en is, naar het college heeft begrepen, een afspraak gemaakt voor een nacontrole.

3.4. Op de derde dag na de operatie heeft een telefonisch contact met klaagster plaatsgevonden om te vragen hoe het met de cavia’s ging. In verweer is beschreven dat uit het telefoongesprek naar voren kwam dat de beide cavia’s actief waren, dronken en aten en dat ook urineren en defecatie zonder problemen verliep. Klaagster heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het op dat moment met de beide cavia’s goed ging.  

3.5. De cavia’s zijn door klaagster in de week na de operatie apart van elkaar gehouden en niet meer op de praktijk geweest voor de afgesproken nacontrole. Klaagster heeft daarover ter zitting verklaard dat, behalve dat het extreem warm was in die periode, er feitelijk niets meer te controleren viel, omdat de operatiewondjes reeds waren geheeld en de hechtingen waren opgelost. Na een week apart van elkaar te hebben geleefd, zijn beide cavia’s weer bij elkaar gezet, echter leverde dit direct weer onderlinge strijd op.

3.6. Op 1 juli 2018 signaleerde klaagster dat cavia A zich in zijn nachthok schuil hield en minder actief was. Bij observatie bleek de cavia een fors gezwel ter hoogte van zijn testikels te hebben en is klaagster met de cavia  direct naar de spoedeisende hulp gegaan. Op de spoedkliniek is een klinisch onderzoek uitgevoerd. Bij buikpalpatie werd rechts van de anus en het preputium een massa gevoeld, die deels indrukbaar, maar niet verplaatsbaar was en niet weg kon worden geduwd naar het abdomen. Uit radiologisch onderzoek bleek dat zich een grote massa (6x4cm) caudoventraal van de onderbuik bevond, waarin gashoudende holtes en darmlissen zichtbaar waren. Vastgesteld werd dat sprake was van een hernia, vermoedelijk via het lieskanaal, waarbij de darmen waren gehernieerd naar het scrotum.  

3.7. Klaagster is verteld dat een operatie in principe mogelijk was, waarbij de darmen zouden worden geïnspecteerd en zo mogelijk gereponeerd. Daarbij is een prijsindicatie gegeven (volgens de verklaring van klaagster ter zitting zouden de kosten meer dan € 1.000,= bedragen) en is kenbaar gemaakt dat geen zekerheid kon worden gegeven over een gunstige afloop,  gelet op de conditie van de cavia, de stevige structuur van de massa en het feit dat de darmen al enige tijd bekneld hadden gelegen.

3.8. Klaagster heeft gesteld dat zij, met name gelet op de instabiele conditie van de cavia en de onzekere prognose, heeft besloten tot euthanasie van de cavia.

3.9. Tussen de spoeddierenarts en beklaagde is, naar aanleiding van een door klaagster  telefonisch geuite klacht tegen beklaagde, een aantal e-mails gewisseld. Medio juli 2018 heeft een gesprek met klaagster plaatsgevonden op de praktijk waar beklaagde werkzaam is, waarbij ook het afdelingshoofd aanwezig was. Klaagster heeft in dat gesprek haar twijfels en onvrede geuit over de bij A uitgevoerde operatie. Het gesprek, waarbij ook over een schadevergoeding zou zijn gesproken, heeft niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna heeft klaagster de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, een en ander als bedoeld in artikel 8.15, eerste lid juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. In dat kader geldt naar vaste jurisprudentie dat door het college niet wordt beoordeeld of het veterinair handelen van een dierenarts achteraf bezien beter had gekund, maar dat wordt getoetst of de dierenarts in kwestie in de gegeven situatie heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.2. De klacht komt er naar de kern genomen op neer dat er ten gevolge van een door beklaagde onjuist uitgevoerde castratie een complicatie is ontstaan, in de vorm  van een hernia, waarbij de darmen bekneld zijn geraakt, welke complicatie vervolgens alleen middels een operatie kon worden verholpen, waarvan is afgezien. Overigens kan het college op zichzelf begrijpen dat klaagster, gelet op de verzwakte conditie van de cavia, in combinatie met de aanmerkelijke kans op complicaties en de uiterst onzekere prognose, alsook in verband met de hoge kosten, heeft besloten de cavia in te laten slapen.

5.3. Voor zover klaagster ter zitting heeft aangegeven opmerkingen over haar persoon in de e-mailcorrespondentie tussen de spoeddierenarts en beklaagde als kwetsend te hebben ervaren, valt die correspondentie buiten het toetsingskader van het college, dat alleen oordeelt over veterinaire aspecten van de klacht.

5.4. Klaagster heeft de vraag opgeworpen of beklaagde een verwijt treft met betrekking tot de door haar verkozen  operatietechniek. Die vraag wordt door het college ontkennend beantwoord. Het betreft hier een castratietechniek die bij cavia’s niet ongebruikelijk en veterinair gezien geaccepteerd  is. Bij een dergelijke operatie kan zich, zoals ook bij iedere andere operatie, een complicatie voordoen, zoals hier een hernia, echter hoeft dit nog niet te betekenen dat daar per definitie verwijtbaar onjuist of nalatig handelen van de dierenarts aan ten grondslag ligt. Dit zal steeds afhangen van de omstandigheden van het geval.

5.5. Beklaagde heeft in haar verweerschrift  een toelichting gegeven op hoe zij bij de castratie te werk is gegaan. Zij heeft beschreven dat zij aan de proximale zijde van het scrotum, zowel links en rechts, een incisie heeft gemaakt in de huid. Daarna is een incisie gemaakt in de balzak en de testikel uit de balzak gehaald. De bijbal is losgemaakt van de ophangband en daarna zijn de zaadleider en bloedvat tweemaal geligeerd (een zogenoemde ‘onbedekte’ castratie-techniek). Bij het weghalen van de testikel heeft beklaagde zoveel mogelijk vet, waarin de zaadleider en het bloedvat, zich bevinden laten zitten. De balzak is gesloten met twee matrashechtingen en de huid met enkelvoudige knoophechtingen.

5.6. Op basis van de hiervoor beschreven handelingen en de wijze waarop de operatiewond is gehecht, kan door het college niet worden geconcludeerd dat daarbij veterinair onjuist of nalatig is gehandeld. Het college heeft ook geen aanwijzingen om in twijfel te trekken dat de operatie, zoals  beklaagde heeft gesteld, zonder complicaties is verlopen en dat zich ook bij de recovery geen problemen of bijzonderheden hebben voorgedaan.

5.7. Hoewel op zichzelf niet onbegrijpelijk is dat bij klaagster de gedachte heeft postgevat dat de complicatie door de -in haar visie onjuist uitgevoerde- operatie is ontstaan, ontbreekt toereikend bewijs om een causaal verband te kunnen aannemen. Het college kent daarbij betekenis toe aan het feit dat het herstel ook volgens klaagster zelf postoperatief de eerste weken goed verliep, zodanig dat een nacontrole niet noodzakelijk leek, en dat eerst op 1 juli 2018, bijna drie weken na de operatie, is gesignaleerd dat A sloom was en niet meer uit zijn nachthok kwam, waarna een gezwel ter hoogte van de testikels werd gezien, dat nadien is geduid als een hernia. Met name gelet op het verstreken tijdsverloop tussen de operatie (11 juni 2018) en het moment waarop werd gesignaleerd dat A afwijkend gedrag vertoonde (1 juli 2018), is een alternatief scenario niet ondenkbaar. Het college wijst er in dat verband op dat de cavia’s geregeld met elkaar vochten en dat niet kan worden uitgesloten dat daarbij hechtingen zijn losgeraakt of dat de cavia inwendig verwond is geraakt. Door het college kan in ieder geval niet met zekerheid worden geconcludeerd waardoor en wanneer de hernia precies is ontstaan.

5.8. Resumerend concludeert het college dat door beklaagde een gangbare operatietechniek is toegepast en dat niet is komen vast te staan dat de bij de cavia opgetreden hernia haar kan worden toegerekend en verweten doordat zij met betrekking tot de castratie veterinair onjuist te werk zou zijn gegaan of anderszins nalatig zou hebben gehandeld.  Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar 31 oktober 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.