ECLI:NL:TDIVTC:2019:40 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/87

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:40
Datum uitspraak: 26-09-2019
Datum publicatie: 17-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/87
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat zij de hond van klaagster ten behoeve van het aanbrengen van een spalk (in verband met een gebroken) teen heeft gesedeerd, ondanks dat klaagster tevoren kenbaar had gemaakt dat zij dit niet wilde. Ongegrond.

X,              klaagster,

tegen

Y,               beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Partijen hebben ingestemd met het achterwege laten van een mondelinge behandeling. De zaak is in raadkamer besproken, waarna uitspraak is bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij de hond van klaagster ten behoeve van het aanbrengen van een spalk –in verband met een gebroken teen heeft gesedeerd, ondanks dat klaagster tevoren kenbaar had gemaakt dat zij dit niet wilde.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Franse Bulldog (teef), geboren op 31 december 2016.  De hond behoort tot de zogenoemde brachycefale of kortsnuitige rassen, die vanwege hun anatomie eerder dan andere rassen ademhalingsproblemen kennen en het zogenoemde BOS-syndroom (Brachycephalic airway Obstructive Syndrome) kunnen ontwikkelen, een aandoening aan de voorste luchtwegen.    

3.2. Op 1 juni 2018 heeft klaagster de praktijk waar beklaagde werkzaam is geconsulteerd, omdat de hond mank liep en aan de linkerachterpoot bij de tenen pijnklachten had. In verband met die klachten heeft een klinische beoordeling plaatsgevonden door een collega dierenarts van beklaagde (hierna: de collega). De collega heeft na het onderzoek besloten Caprodyl Quadri (pijnstillende medicatie) voor te schrijven.

3.3. Op 4 juni 2018 bleken de klachten echter niet verminderd en heeft klaagster zich andermaal tot de praktijk gewend, waar de collega spreekuur hield. De collega heeft een röntgenfoto gemaakt en op basis daarvan geconcludeerd dat de hond linksachter een gebroken teen had. Klaagster is gevraagd of ze de hond wilde laten opereren met betrekking tot die breuk dan wel of zij koos voor een behandeling waarbij een spalk zou worden aangebracht. Klaagster koos voor de laatstgenoemde behandeloptie. Klaagster heeft daarbij aan de collega meegedeeld dat zij niet wilde dat de hond onder narcose zou worden gebracht. De collega heeft daarover in de patiëntenkaart genoteerd: "Mevr wil liever niet dat hij onder narcose gaat wegens BOS risico". De collega heeft klaagster medegedeeld dat ze tijdens het aanbrengen van de spalk naar huis kon gaan en de hond na een uur weer mocht ophalen. Klaagster is daarop naar haar woning vertrokken.

3.4. Beklaagde heeft vervolgens de behandeling overgenomen voor het aanbrengen van de spalk. Ze heeft dit eerst zonder sedatie getracht, maar omdat het dier weerstand bood, heeft zij de hond (die 12 kilogram woog) gesedeerd met 0,2 ml Sedastart. Zij heeft vervolgens de  behandeling kunnen voortzetten en afronden. Klaagster kwam, na een uur te zijn weggeweest, op de praktijk terug om de hond op te halen. De hond oogde toen volgens klaagster ‘bedrukt’. Over de toegepaste sedatie is aan klaagster niets meegedeeld. Klaagster heeft de hond mee naar huis genomen. ’s Avonds viel het klaagster bij bestudering van de verkregen factuur op dat de hond tijdens het spalken gesedeerd is geweest.

3.5. De volgende ochtend heeft klaagster contact gezocht met de praktijk en heeft zij zich erover beklaagd dat de hond tijdens de behandeling gesedeerd is geweest, tegen de  afspraken is. Zij heeft nog diezelfde dag met de collega, alsmede met een andere dierenarts (in de stukken geduid als de hoofdarts) op de praktijk een gesprek gehad. Beklaagde was die dag niet op de praktijk aanwezig. Omdat klaagster niet tevreden was over de uitkomst van het gesprek dat zij met de collegae van beklaagde had gevoerd, heeft zij op enig moment de onderhavige tuchtprocedure geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, een en ander als bedoeld in artikel 8.15, eerste lid juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van die vraag geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Klaagster verwijt beklaagde onzorgvuldig c.q. nalatig handelen omdat zij de hond heeft gesedeerd terwijl zij, klaagster, tevoren uitdrukkelijk had aangegeven dat zij dit niet wilde en beklaagde daarvan, middels de patiëntenkaart, op de hoogte was of had kunnen zijn.

5.3. Beklaagde heeft in verweer beschreven dat zij voorafgaand aan het spalken van de hond kennis heeft genomen van de patiëntenkaart en dat zij daarin heeft gelezen dat klaagster liever geen narcose wilde. Beklaagde verkeerde echter – naar achteraf is gebleken ten onrechte – in de veronderstelling dat dit niet betekende dat ook geen (lichte) sedatie mocht worden toegepast, bijvoorbeeld bij niet-coöperatief gedrag. Beklaagde heeft met zoveel woorden gesteld er vanuit te zijn gegaan niet tegen de wens van klaagster te hebben gehandeld door allereerst te hebben getracht de spalk zonder sedatie aan te brengen en vervolgens, toen dat vanwege verzet niet (goed) lukte, de hond licht te sederen.

5.4. Het college is er basis van de inhoud van het klaagschrift voldoende van overtuigd geraakt dat klaagster in het gesprek met de collega van beklaagde, voorafgaand aan de behandeling,  heeft bedoeld aan te geven dat zij behalve narcose ook sedatie (of een ‘roesje’) bij haar hond niet wilde toestaan. Van een leek op het gebied van diergeneeskunde behoeft immers niet te worden verwacht dat precieze onderscheid te kunnen maken. De collega van beklaagde had naar het oordeel van het college kunnen uitvragen of klaagster ook geen sedatie (in de vorm van een roesje) wilde. De collega van beklaagde heeft (enkel) in de patiëntenkaart genoteerd dat klaagster liever geen narcose wilde. Dat die notitie in de patiëntenkaart niet overeenkomstig de werkelijke wens van klaagster is geweest, kan beklaagde niet worden aangerekend.

5.5. In de visie van het college is de betreffende notitie niet zo eenduidig dat beklaagde daaruit had moeten concluderen dat klaagster het eveneens onwenselijk vond dat de hond (licht) zou worden gesedeerd. In aanmerking genomen haar niet onlogische interpretatie van de betreffende notitie, voert het naar het oordeel van het college te ver om beklaagde tuchtrechtelijk te verwijten dat zij zonder overleg met klaagster is overgegaan tot sedatie, waarmee zij de veterinaire behandeling –het spalken naar behoren heeft kunnen uitvoeren en afronden.

5.6. Overwogen wordt dat bij brachycefale rassen het onder narcose brengen of sederen van een dier een verhoogd risico meebrengt op ademhalingscomplicaties, op grond waarvan van een dierenarts mag worden verwacht dienaangaande waar mogelijk voorzichtigheid en terughoudendheid te betrachten. In dit geval ziet het college onvoldoende reden om te oordelen dat beklaagde in dat opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij zij herhaald dat het verkeerd interpreteren van de notitie in de patiëntenkaart beklaagde niet wordt aangerekend en het college rekening houdt met het feit dat zij een erg lage en voorzichtige dosering heeft toegepast en overigens niet is gebleken dat de hond schadelijke effecten van de sedatie heeft ondervonden. Wel wordt richting de praktijk aanbevolen om in dit soort situaties met een diereigenaar duidelijke afspraken te maken en in de patiëntenkaart vast te leggen, die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn, opdat daarover geen misverstand kan ontstaan, zoals dat zich hier heeft voorgedaan.

5.7. Uit het vorenstaande volgt dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst, drs. B.A.M. Austie en drs. M.P.J. Hovius, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar 26 september 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.