ECLI:NL:TDIVTC:2019:37 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/74

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:37
Datum uitspraak: 29-08-2019
Datum publicatie: 17-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/74
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een uitgevoerde sectio en hysterectomie bij een hond alsook met betrekking tot de verleende nazorg aan de hond en haar pups veterinair onjuist en/of nalatig te hebben gehandeld. Ongegrond.

X,           klaagster,

tegen

Y,            beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 juni 2019. Na de hoorzitting is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij met betrekking tot een uitgevoerde sectio en hysterectomie bij de hond van klaagster, alsook met betrekking tot de verleende nazorg aan de hond en haar pups veterinair onjuist en/of nalatig heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Franse Bulldog (teef), geboren op 16 juli 2015.

3.2. Ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid was de hond drachtig, naar achteraf is gebleken van tien pups. Met beklaagde was afgesproken dat de pups via een sectio zouden worden gehaald, mede in verband met het ras waartoe de hond behoorde. Hoewel de precieze dag waarop de hond uitgerekend zou zijn niet geheel zeker was -de hond was op twee dagen gedekt-, was ingeschat dat de uitrekendatum op zaterdag 2 juni 2018 zou vallen. De sectio stond om die reden op die 2e juni 2018 geagendeerd. Echter, omdat klaagster de donderdag ervoor, op 31 mei 2018, het vermoeden kreeg dat een bevalling eerder op gang zou komen, is zij die dag na het maken van een afspraak omstreeks 18.00 uur met de hond naar de kliniek van beklaagde gekomen. Doel van dit consult was om te beoordelen hoe het klinisch met de hond ging en of er op dat moment reeds aanleiding bestond de sectio uit te voeren. De hond bleek bij controle al wel volledige ontsluiting te hebben, maar geen persdrang. Omdat de hond onder meer sterk was vermagerd, zwaar hijgde was en duidelijk was dat er veel pups in haar buik zaten, is op dat moment geadviseerd de sectio uit te voeren, waarmee klaagster heeft ingestemd.

3.3. Omstreeks 18.15 uur lag de hond op de operatietafel. Beklaagde heeft  ter voorbereiding op de operatie Sedazine, Meloxicam en Albipen toegediend. Om de narcose te bespoedigen heeft beklaagde vervolgens een braunule in een van de poten aangebracht en is op effect Propofol toegediend. De hond is geïntubeerd en aan een infuus met Ringerlactaat gelegd. Er is verder een capnograaf, een oesophageale ECG sonde en pulsoximeter aangesloten, alles in het kader van toezicht en controle tijdens de operatie. Beklaagde startte, met hulp van twee assistentes, de sectio omstreeks 18.30 uur. Klaagster en haar partner waren in de operatiekamer aanwezig. Gebleken is dat tijdens de operatie het zuurstofniveau van de hond enkele keren is gedaald en met een zogenoemde ‘ambu bag’ is aangepast c.q. hersteld.

3.4. Bij de incisie van de linea alba stroomde er direct een ruime hoeveelheid helder, lichtgeel ascitesvocht uit de buik. Beklaagster heeft richting klaagster hierover haar zorgen geuit. Klaagster gaf daarop aan dat de hond in het verleden een eerdere sectio en narcose moeilijk was doorgekomen, hetgeen voor beklaagde een van de redenen is geweest om te adviseren na de sectio ook een hysterectomie uit te voeren. Er zijn tien pups door beklaagde en de twee assistentes uit de uterus van de moederhond gehaald. Bij één van de pups was sprake van een vervormd lijf ten gevolge van spina bifida oculta en van een schisis van het pallatum. Deze pup is geëuthanaseerd. De overige negen pups maakten het vlak na hun geboorte goed. De assistentes hebben, al dan niet tezamen met klaagster en haar partner, bij deze pups een klem op de doorgeknipte navelstrengen geplaatst, ze drooggewreven, het slijm uit de neusjes verwijderd, de keeltjes gepipetteerd en de pups warm gehouden. Terwijl de assistentes de pups verzorgden, heeft beklaagde de hysterectomie bij de moederhond uitgevoerd. De hond heeft hierna enige tijd nodig gehad om uit de narcose wakker te worden en is, nadat was gebleken dat ze kon lopen, samen met de negen pups mee naar huis gegeven. Omdat de hond erg cachectisch was, heeft beklaagde klaagster geïnstrueerd om de pups alleen colostrum (de eerste moedermelk) te laten drinken en dat klaagster de pups daarna zelf met de fles moest bijvoeren. Ten behoeve van de moederhond is Amoxicilline en Carpodyl verstrekt.  

3.5. De volgende dag, op vrijdag 1 juni 2018, is er geen contact geweest tussen partijen. Op zaterdag 2 juni en zondag 3 juni 2018 had beklaagde geen dienst en stond de telefoon van de haar praktijk doorgeschakeld naar de waarnemend praktijk voor dat weekend. Niettemin heeft klaagster op zaterdagavond 2 juni 2018 het mobiele privé-nummer van beklaagde gebeld, echter werd niet opgenomen. Daarna heeft klaagster naar datzelfde mobiele telefoonnummer van beklaagde een Whatsapp-bericht gestuurd, waarin zij aangaf dat het niet goed met de moederhond ging. Beklaagde heeft de gemiste telefonische oproep van klaagster eerst op een later moment gezien. Ondanks dat zij geen dienst had, heeft zij besloten telefonisch contact met klaagster op te nemen en heeft zij haar vervolgens uitgenodigd met de hond langs te komen op de praktijk, die overigens naast haar woning is gelegen. De partner van klaagster is op die bewuste zaterdagavond met de hond naar de kliniek gekomen. De hond lag volgens beklaagde op dat moment sternaal, met opgeheven hoofd, hijgde en had een bolle buik en braakklachten. Beklaagde heeft een echo van het abdomen gemaakt en daarbij de aanwezigheid van vrij buikvocht waargenomen. Bij het beluisteren van de longen is een verdenking op longoedeem ontstaan. Ter stabilisatie heeft beklaagde de hond aan een infuus met Ringerlactaat en glucose gelegd en in verband met de braakklachten is Metoclopramide toegediend, naast Buprecare tegen de pijn en Furosemide voor het afdrijven van het longvocht. Nadat de hond enige tijd aan het infuus had gelegen, heeft de partner van klaagster de hond, met  infuus, mee naar huis genomen. In geschil is wat er voorafgaande aan het vertrek van de hond uit de kliniek tussen beklaagde en de partner van klaagster is gecommuniceerd.

3.6. De volgende dag, zondag 3 juni 2018, heeft beklaagde, hoewel ze geen dienst had, uit eigen beweging een Whatsapp-bericht naar klaagster gestuurd, waarin ze heeft gevraagd naar de toestand van de hond. In de ochtend en het begin van de middag hebben beklaagde en klaagster over en weer een aantal berichten naar elkaar gestuurd, die in afgedrukte vorm aan het procesdossier zijn toegevoegd. In de berichten is van de zijde van klaagster met zoveel woorden geschreven dat het niet goed met de hond ging en dat van de negen pups die mee naar huis zijn gegaan, er toen twee waren overleden. Met twee van de resterende pups, zo is in een van de berichten te lezen, ging het volgens klaagster op dat moment slecht. Op enig moment heeft beklaagde, aangezien zij halverwege de dag naar een privé-afspraak zou vertrekken, klaagster bericht niet meer bereikbaar te zijn op haar privénummer. Wel heeft ze, zo is in de afsluitende zin van dat bericht te lezen, erop gewezen dat als klaagster het telefoonnummer van de kliniek zou bellen, ze dan het telefoonnummer van de waarnemend dierenartsenpraktijk te horen zou krijgen, waarmee zo nodig contact kon worden opgenomen.

3.7. In de avond van zondag 3 juni 2018 heeft klaagster een bericht naar beklaagde gestuurd waarin zij heeft gemeld dat de hond was overleden en dat er nog vier pups in leven waren. In dat bericht heeft klaagster tevens geschreven dat er na het overlijden van de hond telefonisch een andere dierenarts is geraadpleegd over het overlijden van de hond en een groot deel van de pups. Beklaagde heeft ter zitting verklaard klaagster te hebben aangeboden sectie op de moederhond te laten verrichten, waarvan geen gebruik is gemaakt.

3.8. Bij de stukken bevindt zich een brief van de bedoelde andere dierenarts met wie klaagster althans haar partner na het overlijden van de hond telefonisch contact heeft gehad (vgl. rov. 3.7), waarin het volgende staat vermeld:

“Hierbij wil ik u graag informeren over het telefoongesprek dat ik heb gehad met een meneer op zondag 3 juni 2018. Hij belde vanwege zijn teef die een keizersnede had gehad enkele dagen eerder bij Dierenkliniek A. Helaas meldde hij het nieuws dat zijn teef inmiddels was overleden, alsook een groot aantal van de pups die met de keizersnede gehaald waren. Dit zorgde bij meneer voor gevoelens van verdriet en wantrouwen. Hij had vernomen dat wij secties konden verrichten om meer duidelijkheid te verschaffen over de doodsoorzaak en eventuele gebeurtenissen omtrent de keizersnede. Ik heb het verhaal aangehoord en hem uitgelegd dat voor dergelijke gevoelige zaken het verstandiger is om een officieel sectierapport te verkrijgen. Ik heb hem dan ook doorverwezen naar het Veterinair Pathologisch Diagnostisch Centrum te Utrecht. Hiermee is het gesprek beëindigd, ik heb dan ook geen sectie verricht bij de teef of de pups.”

3.9. Op vrijdag 8 juni 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen beklaagde en de partner van klaagster, vanwege de aan de zijde van klaagster bestaande onvrede over de gang van zaken en het verlies van de hond en de betreffende pups. Tijdens dat gesprek is men niet tot een vergelijk gekomen. Op enig moment hierna heeft klaagster de onderhavige procedure geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot de uitgevoerde sectio en hysterectomie, alsmede met betrekking tot de verleende nazorg. Door klaagster beschreven eerdere veterinaire behandelingen van andere honden alsmede uitingen van derden op social media over de praktijk van beklaagde vallen buiten het bestek van deze tuchtprocedure, zodat het college daaraan voorbij gaat.

5.2. Het college overweegt meer algemeen eerstens dat aan iedere operatie van een dier risico’s kleven en dat er altijd complicaties kunnen optreden zonder dat daar per definitie veterinair onjuist of nalatig handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. Het college heeft verder moeten constateren dat in het onderhavige dossier over diverse essentiële zaken tegenstrijdige lezingen zijn gegeven, hetgeen de vaststelling van feiten en de waarheidsvinding bemoeilijkt. Voor zover klaagster verwijten heeft geuit aangaande de haar toegezonden patiëntenkaart, acht het college voldoende geloofwaardig dat in eerste instantie abusievelijk een onvolledige patiëntenkaart aan klaagster is toegestuurd. Beklaagde heeft uitgelegd dat vanwege conflicten die klaagster met de vorige eigenaar van de praktijk (de voorganger van beklaagde) had, klaagster in het verleden had geëist dat alle gegevens over haar dieren uit de administratie zouden worden verwijderd. Toen is ook de patiëntenkaart van Wico op inactief gezet. Beklaagde heeft Wico voor het eerst gezien tijdens het consult op 31 mei 2018 en er waren op dat moment geen gegevens van de hond meer te vinden in het (actieve) administratiesysteem van de praktijk, ook omdat de hond tijdens de dracht niet op de praktijk is gezien. Op de dag van de sectio, 31 mei 2018, is een nieuwe patiëntenkaart voor de hond aangemaakt. Aanvankelijk is per abuis dus de ‘oude’ en inactieve patiëntenkaart naar klaagster gestuurd en op een later moment alsnog de nieuw aangemaakte patiëntenkaart. Met de daarover gegeven uitleg heeft beklaagde voor het college voldoende aannemelijk gemaakt dat van het bewust achterhouden van informatie geen sprake is geweest. Daarbij is ook enkel de ‘nieuwe’ patiëntenkaart van belang in deze tuchtprocedure en voor zover klaagster nog heeft gesteld dat daarin op diverse onderdelen bewust onjuiste informatie zou zijn genoteerd, is zulks betwist en ontbreekt het aan toereikend bewijs om zulks aan te kunnen nemen.  

5.3. Klaagster heeft verder gesteld dat de hond voorafgaand aan de operatie niet zou zijn gewogen. Echter acht het college voldoende aannemelijk, zoals beklaagde heeft toegelicht, dat de hond middels een in de operatietafel ingebouwde weegschaal is gewogen en dat aan de hand van die weging de doseringen voor de narcose zijn bepaald, met een aftrek in verband met de aanwezigheid van de pups in de buik, welke werkwijze niet als veterinair onjuist kan worden aangemerkt. Verder trekt het college niet in twijfel dat het zuurstofniveau tijdens de operatie middels de aanwezige apparatuur afdoende is gecontroleerd. Dat er, zoals klaagster heeft gesteld, tijdens de operatie ernstige ademhalingsproblemen bij de hond zijn opgetreden, valt uit de verslaglegging niet op te maken en voor zover tijdens de operatie het zuurstofniveau enkele keren is gedaald, is voldoende aannemelijk geworden dat zulks is kunnen worden bijgesteld en verhoogd, voor zover daartoe aanleiding bestond, als beschreven in 3.3.

5.4. Het college acht verder verdedigbaar dat beklaagde heeft geadviseerd om na de sectio ook een hysterectomie te verrichten. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen het geconstateerde in de buik aanwezige ascitesvocht, de vermagerde conditie van de hond en de haar vertelde ervaringen bij een eerder uitgevoerde sectio en narcose, die de hond niet goed had doorstaan. Beklaagde heeft gesteld met een hysterectomie te hebben willen vermijden dat de hond opnieuw drachtig zou worden, hetgeen het college kan volgen en tevens geldt voor haar stelling, zoals zij ter zitting toegelicht, dat een volgende narcose bij een afzonderlijke hysterectomie risicovol en door haar minder wenselijk werd bevonden. Aangenomen wordt dat beklaagde heeft beoordeeld of de hond in een voldoende goede klinische conditie verkeerde om op dat moment ook de hysterectomie te kunnen ondergaan. Het college ziet onvoldoende reden om aan te nemen dat voorzienbaar zou zijn geweest dat er complicaties zouden optreden of dat het in verband met de conditie van de hond onverantwoord was ook een hysterectomie uit te voeren. Daarbij neemt het college tevens in aanmerking dat de hond na de operatie en het ontwaken uit de narcose kennelijk ook in voldoende klinische conditie verkeerde dat het verantwoord was om haar mee naar huis te laten gaan. Ook overigens is niet gebleken dat er op de dag van de ingreep postoperatief complicaties zijn opgetreden. Eerst twee dagen na de operatie, op zaterdag 2 juni 2018, is er voor het eerst weer contact geweest tussen partijen. Uitgaande van de in het dossier en/of de ter zitting beschreven gang van zaken tijdens de operaties, heeft het college verder geen concrete aanwijzingen om te kunnen concluderen dat de sectio en hysterectomie ondeskundig zouden zijn uitgevoerd.

5.5. Of de hond na de operatie wel of niet op een warmtemat heeft gelegen is, gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen daarover hebben gegeven, onduidelijk gebleven. Wel bevat de patiëntenkaart daarover een notitie, waar verder ook niet is gebleken dat de hond op enig moment tijdens het verblijf op de praktijk onderkoelingsverschijnselen heeft gehad.  Klaagster heeft twee dagen na de operatie, op zaterdag 2 juni 2018, telefonisch en via Whatsapp contact gezocht met beklaagde. Het feit dat beklaagde, ondanks dat zij geen dienst had, toch heeft getracht mee te denken en hulp te bieden is overigens een extra geste geweest, nu klaagster gedurende dat weekend normaliter met de dienstdoende praktijk contact had behoren op te nemen. Beklaagde heeft vanwege de door klaagster geuite zorgen over de hond besloten dat klaagster althans haar partner die bewuste zaterdag met de hond naar de praktijk kon komen en heeft de hond onderzocht en behandeld zoals beschreven in rov. 3.5.

5.6. Dan naar de vraag of verwijtbaar is geweest dat de hond na de behandeling op zaterdag 2 juni 2018 mee naar huis is gegeven. Klaagster stelt dat beklaagde ten onrechte de keuze aan de partner van klaagster heeft gelaten om de hond op de praktijk van beklaagde, waar geen toezicht zou zijn, achter te laten, dan wel de hond met een infuus mee naar huis te nemen. Beklaagde heeft dit betwist en gesteld dat de partner van klaagster erop stond de hond – met het infuus – mee naar huis te nemen, terwijl het haar nadrukkelijke voorkeur had dat de hond naar een spoedkliniek zou gaan, waar 24 uurs zorg kon worden geboden, waarbij zij ook de klinieken stelt te hebben genoemd, waartoe de partner van klaagster zich kon wenden. Het college acht het gelet op de patiëntenkaart, het verweer, de dupliek en de toelichting ter zitting geloofwaardig dat beklaagde bij de partner van klaagster heeft aangedrongen op opname van de hond in een spoedkliniek en dat zij erop heeft gewezen dat er bij opname in haar eigen kliniek onvoldoende toezicht zou zijn en dat daar 24-uurs monitoring en verzorging praktisch niet mogelijk was. Voor het college staat in ieder geval niet vast dat het aan beklaagde te wijten is dat aan haar advies geen gehoor is gegeven en kennelijk geen contact is gezocht met een gespecialiseerde kliniek waar in dat weekend opname en intensieve verzorging mogelijk was, noch is gebleken dat contact is gezocht met de dienstdoende praktijk dat weekend.

5.7. Op zondag 3 juni 2018 heeft beklaagde op eigen initiatief en feitelijk onverplicht via Whatsapp geïnformeerd naar de toestand van de hond. Klaagster heeft geantwoord dat de gezondheidstoestand van de hond ten opzichte van de vorige dag onveranderd was, dat er pups waren overleden en dat enkele van de overige pups er slecht aan toe waren. Klaagster stelt dat beklaagde tijdens de Whatsapp-conversatie had moeten aanbieden dat klaagster met de hond naar de praktijk zou komen. In de specifieke omstandigheden van het geval deelt het college deze opvatting niet. Opname in de praktijk van beklaagde, die feitelijk ook nog geen dienst had, was praktisch niet mogelijk en voorts was de vorige dag reeds aan (de partner van) klaagster duidelijk gemaakt dat opname bij een ‘24-uurs’ spoedkliniek de meest aangewezen optie betrof. Beklaagde heeft verder aan klaagster bericht dat zij op die dag vanaf een bepaald tijdstip niet meer bereikbaar was en dat klaagster in geval van nood het nummer van de kliniek kon bellen, waarbij dan via het antwoordapparaat het telefoonnummer van de waarnemend dierenartsenpraktijk kon worden verkregen. Niet gebleken is dat van de zijde van klaagster van die mogelijkheid gebruik is gemaakt.

5.8. De stelling van klaagster dat de dierenarts met wie zij contact heeft gehad na het overlijden van de hond, zou hebben verklaard dat de moederhond zou zijn overleden aan een longontsteking en dat beklaagde daarvoor antibiotica had moeten verstrekken, vindt geen steun in de in het geding gebrachte brief van 24 augustus 2018 van die betreffende dierenarts (zie 3.8). Daarin schrijft deze dierenarts dat tijdens een telefoongesprek (enkel) is geadviseerd sectie op het stoffelijk overschot van de hond te laten verrichten. Klaagster heeft daartoe kennelijk niet besloten. Er bestaat derhalve geen zekerheid over de vraag wat de precieze doodsoorzaak van de moederhond is geweest. Gelet hierop ziet het college geen aanleiding klaagster in de door haar genoemde oorzaak van overlijden van de moederhond te volgen. Omtrent de oorzaak het overlijden van de, naar het college heeft begrepen, vijf pups bestaat evenmin duidelijkheid. Ook ter zake van de overleden pups is geen sectie verricht en voor zover is gesuggereerd dat hun overlijden aan nalatig of ondeskundig handelen van beklaagde te wijten is geweest, heeft het college ook daar geen concrete aanwijzingen voor. Hetgeen klaagster overigens nog heeft aangevoerd is naar het oordeel van het college evenmin voldoende voor tuchtrechtelijke consequenties. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. J. Hilvering, en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.