ECLI:NL:TDIVTC:2019:34 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/78

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:34
Datum uitspraak: 30-09-2019
Datum publicatie: 17-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/78
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten in strijd met de wettelijke regelgeving en de zorgvuldige beroepsuitoefening bij gezelschapsdieren derde keuze antibiotica te hebben toegepast zonder bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidstest. Gegrond. Volgt voorwaardelijke geldboete van € 750. 

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,          

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y,                                 

hierna: beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling is de gemachtigde van de klachtambtenaar verschenen alsook beklaagde. De uitspraakdatum is op heden bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij in strijd met de wettelijke regelgeving en de zorgvuldige beroepsuitoefening bij gezelschapsdieren derde keuze antibiotica, te weten Convenia (REG NL 10405),  Marbocyl (REG NL 9659) en Enrofloxoral (REG NL 109966), heeft toegepast zonder bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidstest, waarbij ook onvoldoende is aangetoond dat sprake was van een diergeneeskundige noodzaak tot het inzetten van een derde keuze antibioticum. De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op te leggen ten bedrage van € 750. 

3. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal, voor zover nodig, hierna nog worden ingegaan.

4.  BESCHOUWINGEN VOORAF

4.1. Met verwijzing naar artikel 2.8 vierde lid onder c van de Wet dieren, artikel 5.7 eerste en derde lid van het Besluit diergeneeskundigen en artikel 5.8 eerste lid van de Regeling diergeneeskundigen, geldt dat een voorafgaande kiemisolatie en gevoeligheidstest wettelijk verplicht is gesteld, indien bij dieren antibiotica worden ingezet met de werkzame stoffen behorend tot de derde en vierde generatie cefalosporinen en fluoroquinolonen. Die antibiotica mogen alleen nog worden voorgeschreven nadat uit een verplicht gesteld bacteriologisch onderzoek met gevoeligheidsbepaling is gebleken dat eerste en tweede keuze middelen niet werkzaam waren en een derde keuze antibiotica wel. Die verplicht gestelde gevoeligheidstest stond reeds vermeld in het Besluit van 13 december 2012 tot wijziging van het Besluit diergeneesmiddelen (gevoeligheidsbepaling) (Stb. 2013, nr. 8) zoals dat per 1 januari 2013 in werking is getreden en is overgenomen in het Besluit diergeneeskundigen (Stb. 2014, 162), zoals dat per 1 juli 2014 geldt.

4.2. Achterliggende gedachte van de verplicht gestelde gevoeligheidstest is gelegen in het risico dat er bij onnodig en overmatig gebruik bacteriën resistent kunnen worden tegen deze specifieke antibiotica. De beschikbaarheid en effectiviteit van deze categorie antibiotica dient voor de toekomst geborgd te blijven voor de veterinaire, maar met name ook voor de humane geneeskunde, omdat ze daar als laatste redmiddel tegen multiresistente bacteriën worden ingezet. Zoveel als mogelijk dient te worden voorkomen dat deze antibiotica bij dieren worden toegepast als dit niet noodzakelijk is.

4.3. Het college overwoog in zaaknummer 2011/12 d.d. 27 april 2012: de noodzaak voor een zorgvuldige en restrictieve toepassing geldt eens temeer voor de derde en vierde generatie Cefalosporinen. Deze nieuwste groep antibiotica geldt in de humane gezondheidszorg voor sommige aandoeningen bij zieke mensen als laatste redmiddel. Het betreft dus een reservemiddel dat wordt gebruikt als oudere antibiotica niet aanslaan. Om die reden is het uiterst belangrijk dat bacteriën tegen deze nieuwste groep antibiotica niet resistent worden, omdat anders in de toekomst sommige ernstige infecties bij mensen moeilijk of niet meer kunnen worden behandeld. Veehouder en dierenartsen dienen zich te realiseren hoe belangrijk en onmisbaar deze antibiotica voor de humane gezondheidszorg zijn. Dit gegeven brengt mee dat van dierenartsen mag worden verlangd om slechts bij uitzondering derde generatie antibiotica  voor te schrijven, in principe alleen als er geen alternatieven zijn.’

4.4. Het resistentierisico geldt ook de toepassing bij gezelschapsdieren, hetgeen onder meer volgt uit de Nota van Toelichting bij het Besluit van 13 december 2012 tot wijziging van het Besluit diergeneesmiddelen (gevoeligheidsbepaling) (Stb 2013, nr 8) in paragraaf 3, Wijziging van het besluit, waarin het volgende is opgenomen:

Het belang van therapeutisch gebruik van antibiotica op basis van goede diagnostiek geldt voor de gehele diergeneeskunde. Ook de resistentieontwikkeling bij gezelschapsdieren is zorgelijk en moet worden tegengegaan. De gezondheidsraad wijst daarbij op de risico’s van het innige contact tussen houder en dier. Bij gezelschapsdieren spelen tevens aspecten mee die leiden tot overmatig en onnodig gebruik van geavanceerde antibiotica. Zo zijn geavanceerde antibiotica vaak gemakkelijker toe te dienen en langer werkzaam dan andere antibiotica. Geavanceerde antibiotica worden ook bij aandoeningen ingezet die niet levensbedreigend zijn en waar geen zwaarwegende diergeneeskundige redenen bestaan om een gevoeligheidsbepaling achterwege te laten. De voorschriften die door onderhavige wijziging van het besluit worden geïntroduceerd gelden dan ook eveneens voor gezelschapdieren. Op grond van onderhavige wijziging  van het besluit dient er voorafgaand aan het toepassen van de geavanceerde antibiotica een kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling plaats te vinden. Vervolgens is het alleen toegestaan de geavanceerde antibiotica toe te passen indien uit de gevoeligheidsbepaling blijkt dat er geen andere diergeneesmiddelen toepasbaar zijn, dat wil zeggen: indien de ziektekiem niet gevoelig is voor andere antibiotica dan de geavanceerde antibiotica. Door deze maatregel zal het gebruik van de geavanceerde antibiotica zich voortaan beperken tot situaties waarin de verwekker uitsluitend nog gevoelig is voor deze moderne middelen. Deze middelen worden daarmee veterinair alleen nog als ‘last resort’ ingezet.’

4.5. In het briefadvies ‘Aanscherping antibioticagebruik bij dieren’ van de Gezondheidsraad, publicatienummer 2015/31 d.d. 16 december 2015 wordt uitgedragen dat de overdracht van resistente kiemen van het gezelschapsdier naar de mens een (groot) risico voor de volksgezondheid kan vormen. Door de klachtambtenaar is verder gewezen op het ‘Formularium Gezelschapsdieren, Hond en Kat’ uit november 2013 van de KNMvD en onder meer ook naar de ‘Richtlijn toepassing antimicrobiële middelen’ van deze beroepsorganisatie uit maart 2015. In bedoeld formularium is per indicatie en orgaansysteem terug te vinden welke antibiotica worden beschouwd als eerste, tweede of derde keuze middelen. En in de genoemde richtlijn worden handreikingen voor dierenartsen gegeven bij de inzet van antibiotica, waarbij ook de wettelijk verplichte gevoeligheidsbepaling wordt benoemd en het uitgangspunt dat het voorschrijven van derde keuze antibiotica zoveel mogelijk beperkt moet blijven. De klachtambtenaar heeft hiernaast nog gewezen op de bijsluiters van derde keuze antibiotica (als Convenia, Marbocyl ), waarin staat vermeld dat het gebruik dient te zijn gebaseerd op gevoeligheidstesten c.q. het officiële, lokale beleid. Te allen tijde dient de dierenarts te kunnen aantonen waarom van de voorschriften is afgeweken.

4.6. Op het ingevolge artikel 5.7 eerste en derde lid van het Besluit diergeneeskundigen geldende wettelijk verbod zijn door de wetgever enkele uitzonderingen toegestaan, als vervat in het vierde en vijfde lid. Zo kunnen zich ziektegevallen voordoen waarbij uitvoering van een bacteriologisch onderzoek met gevoeligheidstest niet mogelijk is (en eerste en tweede middelen niet voldoen) of  ziektegevallen waarbij onmiddellijke toepassing noodzakelijk wordt bevonden en klinisch onverantwoord wordt geacht een bacteriologisch onderzoek met gevoeligheidstest af te wachten (en eerste of tweede keuzemiddelen niet voldoen). In dat laatste geval dient, behalve dat dus onderbouwd dient te zijn aangetoond dat eerste of tweede keuze antibiotica niet effectief kunnen zijn, bij de inzet van derde keuze antibiotica tegelijkertijd of zo spoedig mogelijk nadien alsnog een gevoeligheidstest te worden uitgevoerd opdat, afhankelijk van de uitslag en het klinisch effect, de antibioticumkeuze zonodig kan worden bijgesteld.

4.7. Letterlijk luidt de tekst van het hier in het geding zijnde artikel 5.7 van het Besluit diergeneeskundigen als volgt, waarbij met de in het eerste lid genoemde diergeneesmiddelen wordt gedoeld op de derde en vierde generatie cefalosporinen en fluoroquinolonen:

·       1. Bij ministeriële regeling kunnen diergeneesmiddelen aangewezen worden die niet zonder voorafgaande kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling door een dierenarts of andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet mogen worden toegepast.

·       2.  Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden ten aanzien van de kwaliteit, betrouwbaarheid en controleerbaarheid met betrekking tot de uitvoering van de kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling.

·       3.  Het is dierenartsen en andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet verboden de diergeneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, toe te passen, indien uit de gevoeligheidsbepaling blijkt dat andere diergeneesmiddelen toepasbaar zijn.

·       4.  Een dierenarts of andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet , kan van het eerste tot en met het derde lid afwijken indien vanwege diergeneeskundige noodzaak een gevoeligheidsbepaling onmogelijk is of onmiddellijke toepassing van het diergeneesmiddel noodzakelijk is.

·       5.  Bij onmiddellijke toepassing van het diergeneesmiddel wordt een gevoeligheidsbepaling zo snel mogelijk alsnog uitgevoerd.

4.8. In de nota van toelichting bij artikel 5.7 van het Besluit diergeneeskundigen staat vermeld:

‘ In het vierde lid wordt bepaald dat er in bepaalde gevallen geen gevoeligheidsbepaling uitgevoerd hoeft te worden. Het kan namelijk voorkomen dat vanwege een diergeneeskundige noodzaak het uitvoeren van een gevoeligheidsbepaling onmogelijk is of dat onmiddellijke toepassing van een diergeneesmiddel noodzakelijk is. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een ernstig ziek dier, waarbij de behandeling niet kan worden uitgesteld. In dat geval moet voor de gestelde diagnose geen alternatieve behandeling mogelijk zijn, anders is het immers alsnog niet noodzakelijk om een geavanceerd type antibioticum te gebruiken. Hierbij dient een gevoeligheidsbepaling overigens alsnog te worden uitgevoerd en dient de therapie, afhankelijk van de uitslag, te worden bijgesteld. Dit vereiste wordt neergelegd in het vijfde lid. Daarnaast bestaan er indicaties waarbij het niet mogelijk is een kiem te isoleren en behandeling met een geavanceerd type antibioticum toch de voorkeur geniet omdat een andere therapie niet voorhanden is. Ook in deze situatie dient de dierenarts aan te kunnen tonen waarom van de voorschriften is afgeweken. Redenen als toepassingsgemak, kortere wachttijd, prijs en feit dat bepaalde antibiotica effectief zijn tegen een breed spectrum van infectieuze kiemen, zijn geen gronden om van dit artikel gebruik te kunnen maken’ .  

4.9. Uit het vorenstaande volgt dat d e verplicht gestelde gevoeligheidsbepaling met betrekking tot de inzet van derde keuze antibiotica dus al geruime tijd in wettelijke regelgeving is verankerd en naar het oordeel van het college ook in de hier in het geding zijnde periode (vanaf augustus   2015) onder dierenartsen bekend mocht worden verondersteld. In lijn hiermee en op basis van eerdere jurisprudentie mocht en mag verder worden verwacht dat afwijking van een wettelijke verplichting, hetgeen onder omstandigheden met een beroep op een uitzonderingssituatie mogelijk is, in ieder geval te allen tijden dient te worden onderbouwd en verantwoord in verslaglegging.   Die verslaglegging is ook in het eigen belang van de dierenarts, wetende dat van overheidswege toezicht en controle op de naleving van de voorschriften wordt gehouden.

5. IN DE ONDERHAVIGE ZAAK

5.1. De NVWA is vanaf eind januari 2016 een onderzoekstraject gestart ter controle van de naleving van de wettelijke verplicht gestelde gevoeligheidsbepaling, gericht op de toepassing bij gezelschapsdieren van derde keuze antibiotica met de werkzame stoffen behorende tot de derde en vierde generatie cefalosporinen en fluoroquinolonen. Er zijn daarbij elf dierenartsenpraktijken bezocht, verdeeld over het land, daaronder die waar beklaagde werkzaam is. Daarbij heeft een inventarisatie van de aanwezige voorraad antibiotica plaatsgevonden en is de administratie opgevraagd met betrekking tot de in het voorafgaande half jaar toegepaste derde keuze antibiotica. In die gevallen waarin daar geen gevoeligheidstest aan vooraf was gegaan is verzocht, kort gezegd, om aan de hand van een vragenlijst de gevolgde werkwijze te beargumenteren.

5.2. Uit het onderzoek kwam ten aanzien van beklaagde naar voren dat hij in de periode van medio augustus 2015 tot beging februari 2016 in 9 gevallen met betrekking tot de toepassing van derde keuze antibiotica niet had voldaan aan de wettelijke voorschriften, waarbij het ging om de (de soms gecombineerde) inzet van Convenia (REG NL 10405, een derde generatie cefalosporine), Marbocyl (REG NL 9659, behorend tot de fluoroquinolonen), en Enrofloxoral (REG NL 109966, behorend tot de fluoroquinolonen). Daarbij is geconcludeerd dat in 8 van die 9 gevallen derde keuze antibiotica zonder gevoeligheidstest zijn ingezet, waar in 1 casus wel een gevoeligheidsbepaling was verricht en een derde keuze antibioticum was ingezet, maar de kiem volgens het antibiogram tevens gevoelig bleek voor een tweede keuze antibioticum.

5.3. Op 7 juli 2016 heeft de NVWA beklaagde gehoord. Beklaagde is proces-verbaal aangezegd alsook is een onderzoeksrapport aangekondigd voor de klachtambtenaar in het kader van een eventueel aanhangig te maken tuchtprocedure. De strafzaak is door het Openbaar Ministerie geseponeerd. De klachtambtenaar heeft daarover gesteld dat uit navraag is gebleken dat de reden voor het sepot is gelegen in het feit dat het Openbaar Ministerie het van overwegend belang achtte dat de bevindingen van de NVWA veterinair inhoudelijk werden getoetst door het Veterinair Tuchtcollege aan de open norm voor zorgvuldig veterinair handelen in de zin van artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren.

5.4. In de onderhavige tuchtprocedure zijn de in het berechtingsrapport van de NVWA beschreven casussen ten grondslag gelegd. Beklaagde is in zijn verweer niet meer op de hem verweten individuele gevallen ingegaan.

5.5. In het berechtingsrapport worden redenen voor de toepassing van derde keuze antibiotica c.q. voor het achterwege laten van het uitvoeren van gevoeligheidstesten opgesomd, zoals dat het dier oraal niet te medicineren was, dat het dier eerder goed had gereageerd op het derde keuze antibioticum, dat sprake was van een aandoening (Triaditis) die in het Formularium niet wordt genoemd, dat een de vorige dag ingezet tweede keuze antibioticum onvoldoende effect had gesorteerd, dat in een aantal gevallen vanwege de ernst of het snelle verloop van een ziekte is gekozen voor een derde keuze antibioticum, dat een gevoeligheidstest praktisch (bijv. vanwege een gesloten cervix bij een kat met vermoedelijk endometritis/ pyometra) , ethisch of qua tijd gezien niet mogelijk was , of dat een keer geen kweekmonster faeces kon worden verkregen .   In een van de gevallen was wel vooraf een gevoeligheidstest uitgevoerd, maar een derde keuze antibioticum (Enrofloxoral) ingezet, terwijl uit de gevoeligheidstest naar voren kwam dat de kiem ook gevoelig was voor een tweede keuze antibioticum (Gentamicine). Beklaagde heeft gesteld d at hij in het belang van de betrokken dieren derde keuze antibiotica heeft toegepast en dat hij na het onderzoekstraject van de NVWA geen patiënten meer heeft behandeld met derde keuze middelen, hetgeen zou hebben geleid tot het voegtijdig overlijden c.q. euthanaseren van dieren.

5.6. Be klaagde heeft met zoveel woorden gesteld dat het gebruik van derde keuze antibiotica in de gezelschapsdierensector minimaal is en dat daarmee het risico voor de volksgezondheid te relativeren valt, echter betreft dit een bezwaar dat in feite de wetgever en de politiek regardeert en dat los staat van de gehoudenheid van dierenartsen om vigerende regelgeving na te leven, waar ook het college niet aan voorbij kan gaan. Overigens is met de stringentere wetgeving inzake het gebruik derde  keuze antibiotica mede beoogd de beschikbaarheid en werkzaamheid ervan voor de langere termijn ook voor de veterinaire gezondheidszorg te borgen, dus niet alleen voor de volksgezondheid.

5.7. Voor zover beklaagde ter zitting heeft gesteld dat door het gewijzigde regelgeving ernstig en levensbedreigend zieke dieren niet meer kunnen worden behandeld, gaat het college daar niet in mee. In dat verband wordt door beklaagde ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat de wetgever in artikel 5.7 van het Besluit diergeneeskundigen oog heeft gehad voor uitzonderingssituaties. Immers mogen derde keuze antibiotica wél direct en zonder voorafgaande gevoeligheidstest worden ingezet in een kritieke situatie, waarin niet kan worden gewacht op een testuitslag en de inzet van antibiotica zonder tijdverlies nodig wordt geacht, gelet op de ernst van de aandoening. Voorwaarde is wel dat onderbouwd is aangetoond dat de antimicrobiële stoffen in eerste of tweede keuze middelen niet werkzaam kunnen zijn en dat analoog aan of zo spoedig mogelijk na de directe inzet van een derde keuze antibioticum alsnog een bacteriologisch onderzoek met gevoeligheidstest wordt uitgevoerd. Mocht hierna alsdan uit zo’n achteraf uitgevoerde gevoeligheidstest blijken dat een verkeerde keuze is gemaakt, in de zin dat de ziektekiem toch niet voor het ingezette derde keuze antibioticum gevoelig is gebleken, dan is door de dierenarts niettemin conform de regelgeving en zorgvuldige beroepsuitoefening gehandeld en treft hem of haar alsdan geen enkel verwijt.

5.8. Beklaagde heeft in de hier bedoelde gevallen onvoldoende onderbouwd waarom de antimicrobiële stoffen in eerste of tweede keuze middelen geen optie betroffen vanwege het feit dat ze niet effectief werkzaam waren. Daarnaast is ook niet gelijktijdig met c.q. achteraf een gevoeligheidstest verricht in gevallen waar dit feitelijk mogelijk zou zijn geweest en is in die zin niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften gehandeld. Het college gaat er verder in zijn algemeenheid niet vanuit dat derde keuze antibiotica sowieso een betere werkzaamheid zouden hebben dan eerste of tweede keuze middelen.  

5.9. In gevallen waar dit feitelijk mogelijk is dient, desnoods achteraf, in beginsel een gevoeligheidstest te worden verricht. Redenen als niet gegarandeerde therapietrouw vormen geen valide rechtvaardigingsgrond om geen gevoeligheidstest te hoeven uitvoeren, noch om per se uit te moeten wijken naar een (injecteerbaar) derde keuze antibioticum als bijvoorbeeld Convenia. Dieren die lastig oraal te medicineren zijn kunnen ook op de praktijk worden opgenomen of eigenaren (of personen uit hun omgeving) kan worden gevraagd dagelijks naar de praktijk te komen voor toediening van eerste of tweede keuze antibiotica. Dat zulks is voorgesteld en uitgeprobeerd is gesteld noch gebleken. Tegen de achtergrond dat er in beginsel een wettelijk verbod geldt om een derde keuze antibioticum zonder gevoeligheidstest toe te passen, mocht van beklaagde worden verwacht om in dit soort situaties voor te stellen en te pogen om in eerste instantie eerste of tweede keuzemiddelen in te zetten. Daarvan is hier niet of onvoldoende gebleken.

5.10. Voor zover zich gevallen zouden hebben voorgedaan waarbij kiemisolatie met gevoeligheidstest onmogelijk is geweest, of sprake was van een aandoening –Triaditis- die niet in het Formularium voorkomt, dan rechtvaardigt dit evenmin dat eerste en tweede keuze middelen niet effectief werkzaam konden zijn. Beklaagde kan worden verweten in diverse gevallen derde keuze antibiotica in te hebben gezet zonder voorafgaande dan wel achteraf uitgevoerde gevoeligheidstest en zonder dat onderbouwd is aangetoond dat  eerste of tweede keuze antibiotica niet effectief inzetbaar zouden zijn of dat zulks (vergeefs) is gepoogd.  Op grond van het vorenstaande wordt de klacht gegrond bevonden.

5.11. Met betrekking tot de op te leggen maatregel wordt overwogen dat de onderhavige zaak deel uitmaakt van een project van meerdere gelijksoortige klachten over het antibioticagebruik bij honden en katten, waarbij door de klachtambtenaar in alle zaken uit dat project eenzelfde maatregel is gevorderd. Ondanks dat er tussen de diverse zaken verschillen kunnen worden vastgesteld, geldt dat het college in alle voorgelegde -ontvankelijk verklaarde- zaken heeft geoordeeld dat niet overeenkomstig de veterinaire maatstaven is gehandeld, ook al is dat in de ene zaak in mindere mate het geval geweest dan in de andere zaak. Gelet hierop is na beraad door het college besloten om in alle bedoelde zaken eenzelfde maatregel op te leggen, zij het dat tot een andere dan de door de klachtambtenaar gevorderde maatregel is gekomen.

5.12. Het college heeft ten aanzien van de verkozen maatregel zwaarwegend geacht dat het hier de inzet van derde keuze antibiotica betrof, waarvan het gebruik, ook bij gezelschapsdieren, om valide redenen, zoveel als mogelijk dient te worden ingedamd en te worden beperkt tot het minimale, alleen als minder bezwarende alternatieven in de vorm van de inzet van eerste en tweede keuze antibiotica niet mogelijk zijn. Anderzijds houdt het college rekening met het feit dat dit kennelijk het eerste, na de bedoelde wetswijziging, onderzoeksproject van de NVWA aangaande het individuele derdekeuze antibioticagebruik binnen de gezelschapsdierensector betrof, dat uitvoering geven aan gewijzigde wetgeving een omslag in werken, denken en tijd kan vergen en dat, hoewel de strafrechtelijke aangifte door het Openbaar Ministerie is geseponeerd, wordt aangenomen dat dit traject persoonlijke impact op de betrokken dierenartsen heeft gehad. Het college acht overigens aannemelijk dat, zoals beklaagde heeft gesteld, zijn praktijk de afgelopen jaren een aanzienlijke reductie heeft bereikt ten aanzien van het gebruik van derde keuze antibiotica. Tot slot neemt het college in aanmerking dat de feiten zich al geruime tijd geleden hebben voorgedaan. Alles bijeengenomen acht het college oplegging na te melden voorwaardelijke maatregel passend.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een voorwaardelijke geldboete op van € 750,= met een proefperiode van twee jaar, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31 eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren, in combinatie met het vijfde en zesde lid, waarbij de proefperiode ingaat vanaf de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils en drs. B.J.A. Langhorst Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.