ECLI:NL:TDIVTC:2019:19 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/22

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:19
Datum uitspraak: 03-05-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 2018/22
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Twee dierenartsen wordt verweten dat met betrekking tot de plotseling ziek geworden kat een onjuiste diagnose is gesteld, dat is nagelaten nader onderzoek in te stellen en dat de kat langer op de praktijk in opname had behoren te worden gehouden. Beide klachten ongegrond.

X, klaagster,    

tegen:

Y,  beklaagde sub 1 (zaaknr. 2018/47).

Z,  beklaagde sub 2 (zaaknr. 2018/22),

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de beide zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 28 februari 2019, waarbij alle partijen aanwezig waren. Hierna zijn de zaken in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagden wordt verweten dat met betrekking tot de plotseling ziek geworden kat van klaagster een onjuiste diagnose is gesteld, dat is nagelaten nader onderzoek in te stellen en dat de kat langer op de praktijk in opname had behoren te worden gehouden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europese korthaar, geboren op 31 mei 2012.

3.2. Op 8 december 2017 heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk van beklaagden en aan de praktijkassistente gemeld dat de kat lusteloos was, niet at en dronk, op vreemde plekken ging liggen, een aantal keren had gebraakt en kortademig was.

3.3. Klaagster is uitgenodigd om met de kat naar de praktijk te komen. Beklaagde sub 1, heeft de kat klinisch onderzocht en, vanwege de kortademigheid, ook röntgenfoto’s gemaakt. Omdat het afnemen van bloed teveel stress veroorzaakte, is een druppel bloed uit het oor van de kat afgenomen, hetgeen wel lukte, ter bepaling van het glucosegehalte, dat 7.2 bedroeg. Beklaagde sub 1 stelt dat uit het röntgenologisch onderzoek een afwijkende stand van het sternum bleek, alsook verkalking in de nieren. De saturatie bedroeg 93 en beklaagden hebben gesteld dat met nader onderzoek moest worden gewacht omdat de conditie van de kat onvoldoende stabiel was.

3.4. Die avond tegen 20.15 uur was de conditie van de kat verbeterd. Beide beklaagden waren op dat moment op de praktijk aanwezig en besloten is nogmaals röntgenfoto’s van de thorax te maken. Deze foto’s leverden eenzelfde beeld op als de eerder op die dag gemaakte foto’s. Het lukte wederom niet om bloed af te nemen vanwege de stress die dit bij de kat veroorzaakte. De saturatie is opnieuw gemeten en bedroeg 94. Na dit onderzoek is door beklaagde sub 1 telefonisch contact opgenomen met klaagster, waarbij is voorgesteld de kat voor de nacht in opname te houden, met welk voorstel klaagster heeft  ingestemd.

3.5. In de nacht van 8 op 9 december 2017 en dus tijdens de opname van de kat, is door beklaagde sub 2, omstreeks 0.15 uur een klinische controle uitgevoerd, waarbij geen bijzonderheden naar voren kwamen (lichaamstemperatuur 38,2 graden Celsius, rustige ademhaling, geen afwijkende longgeluiden) en is het water en het voer van de kat ververst. In de ochtend van 9 december 2017 heeft beklaagde sub 2 de kat omstreeks 07.40 uur opnieuw beoordeeld. Hoewel de kat stabiel was, rechtop zat, niet had gebraakt, wat van het recoveryvoer had gelikt en qua conditie beter was dan de avond ervoor, was de kat –in de woorden van beklaagden – ‘nog niet vlot’. De lichaamstemperatuur en saturatie zijn gemeten en bleken niet afwijkend of verontrustend, maar een nieuwe poging om samen met de assistente bloed bij de kat af te nemen mislukte andermaal, waardoor nadere diagnosestelling werd bemoeilijkt.

3.6. Op zaterdagochtend omstreeks 9:30 uur heeft beklaagde sub 1 de zorg voor de kat weer overgenomen. Beklaagden hebben met elkaar overlegd en ervoor gekozen om de kat naar huis te laten gaan, naar het college heeft begrepen, om aldaar verdere conditionele verbetering te bereiken. Beklaagde sub 1 heeft hierover telefonisch contact met klaagster opgenomen en aangegeven dat de kat mocht worden opgehaald. Tijdens dat telefoongesprek is klaagster medegedeeld dat de kat een afwijkend sternum had, dat kon zijn veroorzaakt door een trauma, dat er ook sprake was van calcificatie van de nieren en dat op een later moment, na het weekend, nog nader onderzoek moest worden gedaan, aangezien bloedonderzoek tijdens de opnameperiode niet mogelijk was geweest. Klaagster is verder geïnstrueerd dat de kat die dag wél moest gaan eten en dat anders de volgende dag, op zondag, contact diende te worden opgenomen en ook als de conditie van de kat onverhoopt mocht verslechteren, onmiddellijk contact met de praktijk moest worden opgenomen. Verder is aan klaagster medegedeeld dat  nader onderzoek, bij voorkeur een bloedonderzoek, nodig was en is besproken daartoe na het weekeinde een afspraak te maken. Klaagster heeft vervolgens de kat opgehaald, waarbij door de assistente nogmaals als instructie is meegegeven dat klaagster telefonisch contact diende op te nemen als het slechter ging of als de situatie niet werd vertrouwd.

3.7. Uit de verklaringen van klaagster kan worden afgeleid dat de kat thuis afwisselend heeft gelegen en rusteloos heen en weer heeft gelopen, niet heeft gegeten en op een gegeven moment in slaap is gevallen. De kat is de volgende ochtend door klaagster liggend in de woning aangetroffen en kort nadien overleden. Klaagster heeft nadien door een andere dierenartsenpraktijk sectie laten verrichten, waarbij onder meer is vastgesteld dat het borstbeen niet was gebroken en zij verwijt beklaagden dat in dat verband een verkeerde diagnose is gesteld.

4. HET VERWEER   

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op de verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Voor zover ook is geklaagd over de wijze waarop beklaagde sub 2, na het overlijden van de kat met klaagster en haar partner heeft gecommuniceerd, valt dit verwijt buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtecht.

5.2. Op 8 december 2017 bleek de kat plotseling ziek, met klachten als lusteloosheid, op vreemde plekken in de woning gaan liggen, niet drinken en eten, naar adem happen en het enkele keren opgeven van slijmerig en stinkend braaksel. Klaagster heeft dit telefonisch via de assistente van de praktijk kenbaar gemaakt en is uitgenodigd om naar de praktijk te komen, waar beklaagde sub 1 de kat klinisch heeft onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat de lichaamstemperatuur van de kat 38.2 graden Celsius bedroeg, dat het abdomen soepel aanvoelde, dat de turgor normaal was en dat de CRT minder dan 2 sec bedroeg. Vanwege de kortademigheid c.q. versnelde ademhaling is ook röntgenologisch onderzoek verricht, waaruit een abnormale stand van het borstbeen en calcificatie in (een van) de nieren bleken, maar geen verdere afwijkingen (normale hartschaduw, geen aanwijzingen voor pneumonie of een obstructie).

5.3. Het college ziet geen reden om er niet vanuit te mogen gaan dat beklaagde sub 1 in het kader van een duidelijke diagnosestelling nader onderzoek heeft willen verrichten, te weten bloedonderzoek, maar dat bloedafname niet mogelijk en te risicovol bleek, omdat dit bij de kat voor teveel stress zorgde, alsook dat bloedafname onder sedatie vanwege de verminderde conditie van de kat als te risicovol werd ingeschat. Er is wel nog een echo van het abdomen gemaakt, waarbij geen vrij vocht in de buikholte is waargenomen, noch andere afwijkende zaken, met dien verstande dat de nieren niet konden worden beoordeeld. De saturatie is gemeten en bedroeg 93.

5.4. Er is dus klinisch, röntgenologisch en echografisch onderzoek uitgevoerd en het college gaat er vanuit dat daarnaast diverse keren vergeefs is getracht bloed af te nemen. Nu de kat die vrijdagmiddag conditioneel niet voldoende stabiel was, kan het college volgen dat is besloten de kat langer op de praktijk te houden en op een later moment met onderzoek verder te gaan. Dit geldt tevens voor zover op dat moment qua medicatie is volstaan met de toediening van Novacam, een NSAID, tegen de pijn en dat is afgezien van toepassing van Buprecare, dat als bijwerking heeft dat het een ademdepressie kan veroorzaken en daarmee contra-geïndiceerd was bij de ademhalingsklachten die de kat had. Omdat later die dag, omstreeks 20:15 uur, toen beide beklaagden op de praktijk aanwezig waren, werd vastgesteld dat de conditie van de kat verbeterd was in die zin dat de ademhaling rustiger was, de kat helderder uit haar ogen keek en ook wat van het recoveryvoer had gelikt, is besloten nogmaals röntgenfoto’s van de thorax te maken. Het college gaat er vanuit dat, zoals beklaagden stellen, deze foto’s eenzelfde beeld opleverden als de eerder op die dag gemaakte foto’s en dat de gemeten saturatie van 94 nagenoeg gelijk was als eerder die dag gemeten. Ook wordt er vanuit gegaan dat het wederom niet mogelijk was om bloed af te nemen voor analyse, omdat de kat, zo is ter zitting nog toegelicht, bij de geringste aanraking in stress en paniek raakte, dan met open bek ademde en een blauwe tong kreeg. Beklaagde sub 1 heeft klaagster gebeld om de bevindingen door te spreken, waarbij met klaagster is afgestemd dat de kat ook voor de nacht in opname zou blijven. Met betrekking tot dit telefonisch contact is voor het college overigens onduidelijk of beklaagde sub 1 zo stellig is geweest in haar boodschap dat het borstbeen was gebroken en dat op geen enkele wijze een voorbehoud is gemaakt, indachtig dat zij in verweer heeft gesteld dat andere oorzaken van de klinische klachten niet werden uitgesloten en dat zij tijdens het telefoongesprek ook aan klaagster heeft verteld dat aanvullende onderzoeken in het kader van de diagnosestelling nodig waren.  

5.5.Het college heeft de gemaakte röntgenfoto’s ook zelf beoordeeld en kan bevestigen dat daarop een afwijkende stand van het borstbeen zichtbaar is. Het college volgt beklaagde sub 1 ook waar zij heeft gesteld dat de oorzaak van die afwijkende stand onduidelijk was alsook was niet bekend hoe lang daar al sprake van was. Gelet hierop en met name gelet op het acute ontstaan van de kortademigheid, is naar het oordeel van het college verdedigbaar en niet onbegrijpelijk geweest dat werd gedacht dat de ademhalingsklachten hiermee verband hielden en dat de afwijkende stand van het sternum, behalve aangeboren, ook het gevolg kon zijn van een trauma. In dat verband wordt niet onlogisch geoordeeld dat tijdens het telefoongesprek met klaagster die avond is gevraagd of de kat recentelijk was gevallen of een ongeluk had gehad, waarop ontkennend is geantwoord. Het college acht verder voldoende aannemelijk dat andere oorzaken voor de klinische klachten dan een trauma aan het borstbeen niet werden uitgesloten, zoals calcificatie van de nieren, een hernia diafragmatica en neoplasie, zoals ook in de patiëntenkaart is genoteerd.

5.6. In de vroege nacht heeft beklaagde sub 2 een klinische controle uitgevoerd, terwijl hij in de ochtend van 9 december 2017 de kat nogmaals heeft onderzocht. Zijn bevindingen bij die nachtcontrole en het onderzoek de volgende ochtend staan hiervoor onder rov. 3.5 beschreven. Het college kan beklaagde sub 2 volgen in de door hem gegeven toelichting en is van oordeel dat hem geen verwijtbaar nalatig handelen kan worden verweten voor wat betreft de verrichte onderzoeken in de nacht en de daarop volgende ochtend.

5.7. Het college heeft begrepen dat beide beklaagden verantwoordelijk zijn geweest voor de beslissing om de kat zaterdagochtend 9 december 2017 mee naar huis te geven. Weliswaar at en dronk de kat nog minimaal, maar was de ademhaling rustiger en was de kat in een betere conditie (geschetst als stabiel, maar nog niet actief) dan ze was op de dag van opname. Het college acht verder aannemelijk dat beklaagde de calcificatie van de nieren niet heeft onderschat en dat zij vond dat daar zeker nader onderzoek naar moest worden gedaan, hetgeen tijdens de periode van opname echter niet mogelijk was gebleken. Voor zover klaagster heeft gesteld dat zij hier eerst achteraf van op de hoogte raakte en dat haar assistentie had kunnen worden ingeroepen om de kat te kalmeren om bloedafname mogelijk te maken, hebben beklaagden gesteld dat praktijkbeleid is om eigenaren niet bij opgenomen patiënten te laten blijven en blijft speculatief of assistentie een reële optie zou zijn geweest, waar sedatie in verband met de conditie van de kat te risicovol werd bevonden, hetgeen het college aannemelijk acht. Overigens geldt dat geen sprake was van gewichtsverlies, noch waren er symptomen van PU/PD -veel drinken en veel plassen- gemeld of gebleken. Op grond van het voorgaande is van de zijde van beklaagden enerzijds genoegzaam aannemelijk gemaakt dat nader (bloed)onderzoek werd voorgestaan en dat dit tevergeefs is getracht uit te voeren, en kan het college anderzijds volgen en wordt bij gebreke van verontrustende klinische symptomen niet verwijtbaar bevonden dat is ingeschat dat nader (bloed)onderzoek tot na het weekend kon worden uitgesteld. 

5.8. Ook de door beklaagden gemaakte afwegingen om de kat die zaterdagochtend, ondanks dat ze maar minimaal had gegeten en gedronken en snel gestresst was. toch mee naar huis te geven, kan het college volgen. Het college heeft begrepen dat klaagster op korte afstand van de praktijk woonachtig is. Hiernaast geldt dat in de thuissituatie meer toezicht mogelijk was en dus beter op de kat kon worden gelet, naast dat de kat in een vertouwde leefomgeving minder stress zou ervaren en daardoor mogelijk gestimuleerd zou worden om (eerder) te gaan eten. Verder geldt dat qua instructies klaagster er nadrukkelijk op is gewezen dat de kat die zaterdag moest hebben gegeten en als dat niet het geval was, zondag weer contact moest worden opgenomen of, als er eerder en anderszins sprake zou zijn van een achteruitgang, direct weer contact moest worden opgenomen. Daarbij is aangegeven dat beklaagde sub 2 het gehele weekend dienst had, waarmee verzekerd was dat hij zo nodig op korte afstand en direct beschikbaar zou zijn. Onder die omstandigheden was het mee naar huis geven van de kat naar het oordeel van het college met voldoende waarborgen omkleed, om af te wachten of de kat in de thuissituatie zou gaan eten, en heeft klaagster ter zitting overigens verklaard dat zij die zaterdag geen contact meer met de praktijk heeft opgenomen, omdat op die dag geen achteruitgang aan de orde was. Voor zover voor vertrek nog een injectie met 0,5 ml Cerenia is toegediend, ondanks dat de kat tijdens de opname niet meer had gebraakt, is uitgelegd dat daar voor is gekozen om de kat comfortabel te houden en braken thuis te voorkomen en wordt dit niet verwijtbaar bevonden, ook al is dit mogelijk niet met klaagster gecommuniceerd, waar de toepassing van dit middel ook niet in verband kan worden gebracht met de verslechtering die de volgende dag is opgetreden. Daarnaast is 10 ml Novacam Kat 0.5 mg/ml suspensie mee gegeven, in het kader van verlichting van eventuele pijn, hetgeen eveneens afdoende is gemotiveerd.

5.9. Het college ziet geen aanleiding om te concluderen dat het zeer plotselinge overlijden van de kat die zondagochtend voorzienbaar is geweest of aan ondoordacht en nalatig handelen van beklaagden kan worden geweten. Klaagster heeft weliswaar terecht gesteld dat het onderzoek op het stoffelijk overschot van de kat door een andere dierenartsenpraktijk, heeft uitgewezen dat er geen aanwijzingen waren voor een gebroken borstbeen, echter wordt tuchtrechtelijk niet verwijtbaar geacht en niet onlogisch geoordeeld dat aan een trauma werd gedacht, juist omdat het borstbeen afwijkend was in combinatie met het acute ontstaan van de kortademigheid, waar met name die ademhalingsklachten, zo heeft het college uit het verhandelde ter zitting begrepen, voor klaagster de aanleiding zijn geweest om die vrijdag contact met de praktijk van beklaagden op te nemen. Herhaald zij dat van de zijde van beklaagden is aangevoerd dat meerdere oorzaken voor de klinische klachten denkbaar waren en in hun differentieeldiagnose stonden en geldt dat op zaterdagochtend ook het advies is gegeven om na het weekend een afspraak te maken voor aanvullende onderzoek in het kader van een nadere diagnosestelling. Hiernaast geldt dat de sectie niet is verricht door een gespecialiseerd patholoog en dat in het rapport van de dierenartsenpraktijk waar het onderzoek op de overleden kat is verricht, enkel zeer globale bevindingen staan vermeld en biedt dat rapport geen duidelijkheid over de precieze doodsoorzaak, noch volgt daaruit dat de kat aan nierproblematiek is overleden.

5.10. Het college begrijpt dat het onverwachte overlijden van de kat voor klaagster uitermate teleurstellend moet zijn geweest. Het geheel overziend kan het college echter, de specifieke omstandigheden in aanmerking genomen, beklaagden volgen in de gemaakte keuzes en wordt onvoldoende aanleiding gezien om aan hun veterinair handelen tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden. Aldus worden de klachten ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaken nummers 2018/22 en 2018/47:

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. A van der Bas, drs. M.E.A. Cuppens-Joosten en drs. I. Hens, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.