ECLI:NL:TDIVTC:2019:17 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/52

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:17
Datum uitspraak: 25-04-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 2018/52
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een uitgevoerde keizersnede bij een hond veterinair onjuist en/of nalatig te hebben gehandeld. Ongegrond.

X,   klaagster,

tegen

Y,   beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 28 februari 2019. Van partijen was alleen beklaagde aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij met betrekking tot een uitgevoerde keizersnede bij de hond van klaagster veterinair onjuist en nalatig heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Amerikaanse Bulldog (teef), geboren op 1 juni 2012, die drachtig was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid.

3.2. Naar het college heeft begrepen was beklaagde niet de vaste dierenarts van de hond. In het verweerschrift wordt vermeld dat een kennis van klaagster in de week van 23-27 april 2018 bij de praktijk van beklaagde aan de balie is geweest om assistentie en begeleiding te vragen bij de bevalling, die binnen korte tijd werd verwacht. Er is afgesproken dat die kennis c.q. klaagster met de praktijk contact op zou nemen als de bevalling was begonnen.

3.3. Op 30 april 2018 heeft de kennis van klaagster omstreeks 8.30 uur in de ochtend telefonisch contact opgenomen met beklaagde, omdat de hond in de voorgaande nacht vocht uit de vulva had verloren en er een vruchtblaas zichtbaar was. Beklaagde heeft tijdens dat telefoongesprek aangegeven dat er binnen twee uur een pup geboren zou moeten  zijn en als dat niet het geval was, er weer contact moest worden opgenomen.

3.4. Omstreeks 10.30 uur diezelfde ochtend heeft de kennis van klaagster weer met de praktijk gebeld om te melden dat de bevalling niet vorderde. Beklaagde heeft daarop verzocht om met de hond naar de praktijk te komen. Tussen 11:00 en 11.30 uur arriveerde klaagster, in gezelschap van haar kennis, met de hond bij de praktijk. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht en constateerde, afgezien van het feit dat de hond hijgde, geen verdere bijzonderheden. De patiëntenkaart vermeldt dat er sprake was van volledige ontsluiting, en dat er geen pup of vruchtblaas in het geboortekanaal voelbaar was. Omdat beklaagde uitging van een niet vorderende partus, heeft ze de hond een injectie met 0,5 ml Oxytocine toegediend en is de hond weer mee naar huis gegaan, in de verwachting dat er binnen een uur een pup geboren zou zijn. Uit de patiëntenkaart en het verhandelde ter zitting volgt dat is aangegeven dat, als na een uur geen pup geboren zou zijn, weer contact moest worden opgenomen en er alsdan een keizersnede zou worden uitgevoerd.

3.5. Omstreeks 13:00 uur diezelfde dag heeft de kennis van klaagster opnieuw telefonisch contact opgenomen met beklaagde omdat de situatie niet was veranderd en er nog geen pup was geboren. Als de patiëntenkaart en het verweerschrift worden gevolgd, dan heeft beklaagde gevraagd zo snel mogelijk naar de praktijk te komen.

3.6. Klaagster is omstreeks 14:00 uur, vergezeld van haar kennis, met de hond bij de praktijk gearriveerd. Beklaagde heeft de hond toen klinisch onderzocht, waarbij zij onder meer de lichaamstemperatuur en de polsfrequentie heeft opgenomen. Beklaagde heeft vastgesteld dat sprake was van volledige ontsluiting en dat er geen vruchtblaas of vruchtdelen in het geboortekanaal van de hond voelbaar waren. Er is tot een sectio besloten. Daarbij was volgens beklaagde een paraveterinair aanwezig, alsook de dochter van beklaagde, om de pups op te vangen.

3.7. Nadat de hond onder narcose was gebracht, heeft beklaagde de sectio uitgevoerd en heeft zij bij het openmaken van de buik van de hond een verdikte baarmoederwand geconstateerd, en bleek de baarmoeder volgens het verweerschrift stevig samengetrokken en in een slechte conditie. Beklaagde heeft in beide baarmoederhoornen incisies gemaakt en zes pups uit de buik gehaald, de navelstrengen afgeklemd en de neuzen vrijgemaakt en de pups doorgegeven aan haar dochter en de assistente om ze op te wrijven. In verweer is gesteld dat de pups in borstbuikligging met de kopjes wat lager werden gehouden en dat ze ongeveer 20 minuten zijn opgewreven (klaagster stelt overigens 50 minuten tot een uur), waarbij er uiteindelijk slechts een pup is gaan bewegen en de overige vijf pups het niet hebben overleefd. Beklaagde heeft na de ingreep de buik van de hond gesloten en gehecht en de hond, nadat ze uit narcose ontwaakt was, samen met de in leven gebleven pup aan klaagster mee naar huis gegeven.

3.8. De volgende dag, op 1 mei 2018, is er telefonisch contact tussen partijen geweest, waarbij klaagster heeft verteld dat de moederhond goed at. Op 2 mei 2018 is er van de zijde van klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk, omdat de hond pijn leek te hebben als de pup wilde drinken en is in verband daarmee een NSAID (Rimadyl) voorgeschreven.

3.9. Op 4 mei 2018 is klaagster voor een consult bij de praktijk geweest omdat de moederhond niet toestond dat de pup bij haar dronk. Uit het klinisch onderzoek kwamen geen bijzonderheden naar voren, noch aanwijzingen voor een ontsteking van de operatiewond, die droog en rustig oogde. Er is uitgegaan van een hechtingsprobleem, vanwege de uitgevoerde keizersnede en geadviseerd om de pup aan te leggen bij de moederhond, die nog Oxytocine en Rimadyl toegediend heeft gekregen.

3.10. Op 9 mei 2018 heeft een controleconsult plaatsgevonden waarbij is geconstateerd dat het goed ging met de hond, die geen pijn meer leek te hebben en de pup weer liet drinken. Blijkens de patiëntenkaart bleek ook de operatiewond goed te genezen en was er, afgezien van een kleine zwelling op de onderhuidse hechtingen, geen sprake van pijn of roodheid.

3.11. In de processtukken verwijt klaagster beklaagde dat vijf pups het bij de keizersnede niet hebben overleefd. Klaagster stelt dat tussen de toediening van de injectie met Oxytocine en de keizersnede teveel tijd heeft gezeten, dat tijdens de ingreep de zuurstofslang (door klaagster als beademingsbuis aangeduid) door toedoen van een medewerker drie keer is losgeschoten, waardoor de moederhond en de pups zuurstoftekort hebben gehad, dat er geen deskundige hulp aanwezig was om de pups na de keizersnede op te vangen, naast dat beklaagde heeft verzuimd te vragen of klaagster de hond wilde laten steriliseren.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.15, eerste lid juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. In dat kader geldt naar vaste jurisprudentie dat door het college niet wordt beoordeeld of het veterinair handelen van een dierenarts achteraf bezien beter had gekund, maar wordt getoetst of de dierenarts in kwestie in de gegeven situatie heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.2. Voor zover klaagster heeft geklaagd over de wijze waarop beklaagde met haar heeft gecommuniceerd na het overlijden van de pups, waarbij er geen medeleven zou zijn getoond, geldt naar vaste jurisprudentie dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een dierhouder communiceert, buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, zodat dit verwijt buiten de beoordeling wordt gelaten.

5.3. Meer algemeen overweegt het college dat aan iedere operatie risico’s kleven en dat er altijd complicaties kunnen optreden zonder dat daar per definitie verwijtbaar of veterinair onjuist of nalatig handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen.

5.4. Voor wat betreft het eerste telefoongesprek op 30 april 2018 omstreeks 8:30 uur, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet onjuist gehandeld door te adviseren om nog twee uur af te wachten of er een pup geboren zou worden en, als dat niet het geval mocht blijken, weer contact op te nemen. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden die noopten om terstond in te grijpen en de hond onmiddellijk naar de praktijk te laten komen. Het college gaat er vanuit dat enkel is gemeld dat de hond de voorgaande nacht vocht uit de vulva had verloren en er een vruchtzak zichtbaar was, naast dat beklaagde in verweer heeft gesteld dat werd aangegeven dat de hond rustig was en niet perste. Toen later die ochtend van de zijde van klaagster opnieuw met beklaagde is gebeld en werd verteld dat de partus niet vorderde, heeft beklaagde naar het oordeel van het college juist gehandeld door te adviseren om naar de praktijk te komen en heeft zij na een klinisch en inwendig onderzoek   –waarbij blijkens het verweerschrift de geboorteweg ruim bleek te zijn, er geen sprake van uitvloeiing en er geen vruchtdelen of vruchtblaas te voelen waren, ook niet bij druk onder in de buik 0,5 ml Oxytocine toegediend om de weeën te stimuleren en zodoende de bevalling te bevorderen. Als de patiëntenkaart wordt gevolgd dan is klaagster, zo heeft beklaagde ter zitting bevestigd, verteld dat thuis binnen een uur een pup geboren moest zijn en dat anders weer contact moest worden opgenomen en er dan een keizersnede uitgevoerd moest worden. Het college ziet geen aanleiding om er niet vanuit te mogen gaan dat die instructies zijn gegeven en kan zich vinden in de ingestelde behandeling en het gegeven advies.

5.5. Voor zover beklaagde wordt verweten dat er vervolgens teveel tijd heeft gezeten tussen de toediening van de injectie met Oxytocine en het uitvoeren van de sectio, gaat het college er vanuit dat die injectie omstreeks 11.30 uur is toegediend en beklaagde omstreeks 14.30 uur met de sectio is aangevangen, en dat daartussen dus 3 uur is verstreken, hetgeen inderdaad erg, zo niet té lang is. Echter is niet komen vast te staan dat het verstreken tijdsverloop beklaagde valt toe te rekenen. Voldoende aannemelijk wordt geacht dat beklaagde heeft aangegeven weer contact op te nemen als er binnen een uur geen pup was geboren en is van de zijde van klaagster omstreeks 13:00 uur gebeld, waarbij volgens beklaagde overigens werd aangegeven dat de moederhond er rustig bij lag, maar af en toe rilde. Beklaagde heeft verder gesteld dat zij tijdens dat telefoongesprek om 13:00 uur heeft gezegd dat klaagster direct met de hond naar de praktijk diende te komen en dat de reistijd naar de kliniek voor klaagster circa tien minuten bedroeg. Om onduidelijke en niet nader vermelde redenen arriveerde klaagster eerst omstreeks 14:00 uur op de praktijk. Wat daar ook de reden van is geweest, in ieder geval is voor het college niet komen vast te staan dat beklaagde in deze een tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.6. Aangekomen op de praktijk is door beklaagde bij haar onderzoek vastgesteld dat er geen tekenen van weeën waren, dat de hond een stevige, verstijfde baarmoeder had en dat er geen vruchtdelen in het geboortekanaal voelbaar waren. De beslissing om in de gegeven situatie tot een sectio te besluiten, was naar het oordeel van het college geïndiceerd, waarmee klaagster ook heeft ingestemd. Overigens heeft beklaagde gesteld dat haar bij het consult om 14:00 uur door klaagster voor het eerst is verteld dat de hond al gedurende twee dagen sloom was en weinig at, een reden temeer om tot opereren over te gaan.

5.7. Beklaagde heeft een operatieverslag geschreven en daarop ter zitting nog een toelichting gegeven. Voor het college is niet gebleken dat beklaagde qua verkozen medicatie of ten aanzien van de door haar toegepaste anesthesie en doseringen ervan onjuist heeft gehandeld. Ook met betrekking tot de keizersnede als zodanig heeft het college geen concrete aanwijzingen die er op zouden kunnen duiden dat daarbij fouten zijn gemaakt. Voor zover klaagster heeft gesteld dat de beademingsbuis c.q. zuurstofslang tijdens de ingreep drie keer zou zijn losgeraakt door toedoen van een medewerker, waardoor de hond en de pups circa 1 a 2 seconden te weinig zuurstof hebben gekregen, heeft beklaagde in de stukken en ter zitting een andersluidende versie van het in dat verband gebeurde gegeven. Beklaagde heeft toegelicht dat, eerst nádat de pups waren geboren, de hond een ademdepressie kreeg en dat de assistente de hond daarop is gaan stimuleren door compressie van de borst c.q. handmatige beademing, totdat de hond weer zelfstandig ademde. Volgens beklaagde is bij het verrichten van die handelingen de zuurstofslang slechts één keer losgeraakt en is dit van zeer korte duur geweest, waarna de slang vrijwel direct weer is aangesloten. Gelet op de beschreven tegenspraak kan door het college niet bewezen worden geacht dat er sprake is geweest van diverse onderbrekingen in de zuurstofvoorziening, die schadelijke gevolgen hebben gehad voor de hond en de pups.

5.8.  Waar klaagster heeft gesteld dat beklaagde haar had moeten vragen of zij haar hond aansluitend aan de sectio wilde laten steriliseren, onderschrijft het college die conclusie in het onderhavige geval niet, gelet op de beschreven slechte conditie van de baarmoeder alsook de conditie waarin de hond verkeerde, waarbij tevens in aanmerking wordt genomen dat de doorbloeding van de uterus tijdens de partus toeneemt en dat verwijdering van de baarmoeder dus een behoorlijk bloedverlies mee kan brengen en niet zonder risico’s is en ook in negatieve zin van invloed kan zijn op de recovery en het op gang komen van de melkgift.

5.9. Voor zover beklaagde wordt verweten dat er tijdens de keizersnede geen deskundige hulp aanwezig was om de pups na de bevalling op te vangen, ziet het college evenmin aanleiding voor een tuchtrechtelijke sanctie. Er was in principe voldoende assistentie aanwezig, te weten een medewerker die volgens beklaagde paraveterinair was en de dochter van beklaagde, (en overigens was ook de kennis van klaagster in de operatieruimte aanwezig). Beklaagde moest naar bevind van zaken handelen, waar specifieke deskundigheid of ervaring bij het opvangen en opwrijven van pups niet per definitie vereist is, er van uitgaande dat ook niet veterinair geschoolde personen bij goede instructies in staat zijn pups warm en droog te wrijven. Niet gebleken is dat ter zake de gegeven instructies of bij het opwrijven van de pups nalatig is gehandeld en dat de pups als gevolg daarvan zijn overleden.

5.10. Het college realiseert zich dat het verlies van de pups voor klaagster ingrijpend en teleurstellend moet zijn geweest. Alles bijeengenomen is echter niet komen vast te staan dat het overlijden van de vijf pups te wijten is aan de nalatigheid of ondeskundigheid van beklaagde voorafgaande aan, tijdens of na de operatie. Gelet hierop wordt als volgt beslist.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. A. van der Bas, drs. I.M. Hens, en drs. M.E.A. Cuppens-Joosten, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.