ECLI:NL:TDIVTC:2019:14 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/1

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:14
Datum uitspraak: 25-04-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 2018/1
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een uitgevoerde castratie bij een hond veterinair onjuist en/of nalatig te hebben gehandeld, ook wat de verleende nazorg betreft. Ongegrond.

X,  klaagster,

tegen

Y,  beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Partijen zijn zowel per aangetekende als per reguliere post uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de zaak op 28 februari 2019. De uitnodigingsbrief is voor wat betreft klaagster naar het bij het college bekende door haar opgegeven adres verzonden. Klaagster is evenwel zonder kennisgeving niet ter zitting verschenen. Beklaagde is wel verschenen. Na de mondelinge behandeling is de zaak in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij met betrekking tot een uitgevoerde castratie bij de hond van klaagster veterinair onjuist en/of nalatig heeft gehandeld, ook wat de verleende nazorg betreft.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Goldendoodle (reu), geboren op 16 januari 2014.

3.2. Klaagster is samen met de trainer van de hond (hierna: de trainer) op dinsdag 19 september 2017 volgens afspraak naar de praktijk van beklaagde gekomen om de hond te laten castreren. Klaagster stelt dat vooraf telefonisch was afgesproken dat zij bij het onder narcose brengen en het ontwaken van de hond na de operatie aanwezig kon zijn. Bij aankomst op de praktijk werd echter aangegeven dat deze afspraak daar niet bekend was en is aan klaagster medegedeeld dat het aanwezig zijn op de bedoelde momenten –conform protocol van de praktijk– niet mogelijk was. Omdat dit voor klaagster erg belangrijk was, heeft zij kenbaar gemaakt te overwegen de castratie elders te laten uitvoeren. Nadat zij hierover met beklaagde had gesproken, is van de zijde van klaagster besloten de castratie toch doorgang te laten vinden. Beklaagde heeft, in afwijking van het normale protocol binnen de praktijk, wel besloten dat klaagster en de trainer aanwezig mochten zijn bij het onder narcose brengen van de hond, voorafgaande aan de ingreep. Aan klaagster is gemeld dat zij later die dag telefonisch contact kon opnemen over hoe de operatie was verlopen.

3.3. Omstreeks 9.30 uur is de operatie aangevangen. Beklaagde heeft beschreven dat een castratieprocedure bij een hond normaliter inhoudt dat het dier voorafgaand aan de ingreep wordt gewogen, dat een pre anesthetisch onderzoek wordt gedaan en de doseringen worden uitgerekend van de toe te passen narcosemiddelen, de eventuele pijnstillende medicatie en antibiotica. De hond wordt geïntubeerd, er wordt een slokdarmsonde geplaatst en de hond  wordt op de operatietafel gefixeerd. De hond wordt vervolgens geschoren vanaf het scrotum tot vlak distaal van de preputium en een vlak lateraal beiderzijds hiervan. Vervolgens wordt de huid gedesinfecteerd c.q. schoongemaakt. Het scrotum zelf wordt niet geschoren omdat, naar beklaagde heeft gesteld, de ervaring heeft geleerd dat dan eerder huidirritaties zoals eczeem ontstaan. Beklaagde heeft verklaard dat de voorbereidingsprocedure bij de hond van klaagster conform het hiervoor beschreven protocol is verlopen. De hond is vervolgens gecastreerd. Beklaagde stelt dat er zich bij de voorbereiding noch tijdens de ingreep als zodanig bijzonderheden hebben voorgedaan. De hond is na de operatie in een uitslaaphok geplaatst.

3.4. Vanwege de reisafstand tussen de praktijk en de woning van klaagster en omdat klaagster rolstoelgebonden is – hetgeen het reizen bemoeilijkt – hebben de trainer en klaagster ervoor gekozen tijdens de operatie in de nabijheid van de praktijk te blijven. Omstreeks 11.30 uur zijn zij naar de praktijk terug gekomen. Een dierenartsassistente heeft de hond uit het uitslaaphok opgehaald. De hond is hierna aan klaagster meegegeven, tezamen met een kap en pijnstillende medicatie. Net buiten de praktijk is de hond gevallen dan wel op straat gaan liggen. Vervolgens is hij door de trainer en een dierenartsassistente – die naar buiten is gekomen om hulp te bieden – in de auto gelegd en naar de woning van klaagster vervoerd.

3.5. Daags na de operatie, volgens de patiëntenkaart op woensdag 20 september 2017, heeft klaagster gesignaleerd dat er een zwelling rondom de operatiewond was opgetreden en heeft zij hierover telefonisch contact gezocht met de praktijk. Een assistente van beklaagde heeft klaagster gevraagd foto’s van de zwelling op te sturen. Klaagster heeft per e-mail foto’s van de wond naar de praktijk gestuurd. Op 21 september 2017 heeft een assistente, na overleg met beklaagde, per e-mail terug bericht dat het deel van de wond dat op de foto te zien is er goed uitzag, dat vermoedelijk sprake was van een voorhuidontsteking en dat, als er geen veranderingen optraden, er in principe nog geen nadere actie hoefde te worden ondernomen. In de patiëntenkaart is vermeld dat aan klaagster is meegedeeld dat zij contact met beklaagde moest opnemen als de operatiewond of balzak zou gaan opzetten.  

3.6. In de dagen hierna bleef de hond volgens klaagster lusteloos, at en dronk hij moeizaam en lukte het hem nauwelijks te urineren en te ontlasten. Klaagster heeft een aantal keren telefonisch contact gehad met de praktijk, daaronder op zondag 24 september 2017. Klaagster heeft toen aangegeven dat de balzak van de hond gezwollen was en dat er sprake was van een infectie. De assistente van beklaagde heeft aan klaagster die zondag een consult om 20:00 uur in de avond voorgesteld. In het klaagschrift wordt vermeld dat klaagster, omdat zij geen vertrouwen meer had in beklaagde en omdat tijdens het telefonisch contact te kennen was gegeven dat in het weekend een hoger tarief gold, van een consult die avond heeft afgezien.

3.7. Op maandag 25 september 2017 heeft klaagster een andere dierenarts (hierna: de opvolgend dierenarts) geconsulteerd. Deze heeft daarover in de patiëntenkaart van die praktijk opgenomen:

“Anamnese: vorige week gecastreerd, gaat niet goed. Scrotum erg gezwollen, pijnlijk, eet en drinkt alleen met aanmoediging, gaat niet goed. Plassen en poepen gaat moeizaam. Alg. indruk: sloom. Alg. en spec. onderzoek: scrotum zeer gezwollen, donker tegen necrotisch aan. Haren van liezen en tussen wondgebied plakken aan scrotum, huid diep ontstoken. Wondgebied minimaal geschoren, craniaal enkele hematomen. Zeer pijnlijk. Haren zoveel mogelijk verwijderd en ook aan binnenkant dijen geschoren, haren van binnenkant dijen plakken ook aan scrotum. Hechtingen zien er goed uit. T=38,6. DDx en Diagnose: infectie door onvoldoende scheren van operatiegebied.(…)”

Het college heeft uit de stukken begrepen dat de hond na een behandeling door de opvolgend dierenarts uiteindelijk is hersteld.  

3.8. In oktober 2017 hebben partijen via e-mail met elkaar gecorrespondeerd, waarbij klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de gang van zaken met betrekking tot de castratie en de ontstane complicaties. Partijen hebben niet op andere wijze nog contact met elkaar gehad. Op enig moment heeft klaagster de onderhavige procedure geëntameerd.

3.9. Klaagster heeft bij haar conclusie van repliek in deze procedure een nadere verklaring van de opvolgend dierenarts gevoegd. In deze verklaring is onder meer het volgende opgenomen:

“Geachte heer/mevrouw,

Mij is door de eigenaresse van de hond gevraagd een reactie te geven naar aanleiding van de vragen opgeschreven door de behandelend dierenarts destijds van de hond. De eerste vraag betreft het scheren.

Het voldoende ruim scheren van een operatiegebied is van groot belang aangezien dit de kans op infectie van een wondgebied aanzienlijk kan verkleinen. De behandelend dierenarts heeft haar werkwijze toegelicht. Echter, toen de hond hier werd aangeboden plakten veel haren vanuit de dijen en zijkant van het wondgebied over de wond en vormde een vieze korst op de wond. Irritaties en ontstekingen van wonden kunnen voorkomen, maar ik schrok van de ernst en omvang van deze infectie. Hoe ruim een wondgebied geschoren moet worden, hangt ook af van de vacht van een hond, het was in dit geval misschien beter geweest ruimer te scheren zodat haren niet in de wond kunnen plakken. Antibioticum wordt door ons niet standaard toegediend in het kader van het antibioticumbeleid, alleen als daar aanleiding voor is.

Over pijnstilling heb ik niet gesproken, carproral is een veel gebruikte pijnstilling. Als laatste wil ik dit nog vermelden. Al bovenstaande zaken zijn nog niet het belangrijkste. Bij iedere dierenartsenpraktijk treden complicaties op na operaties die niemand wil. Het is denk ik van het grootste belang dat de verantwoordelijke chirurg bij complicaties de noodzakelijke nazorg betracht en het dier ziet.

In dit geval is een zeer pijnlijke, opvallend uitgebreide en mogelijk gevaarlijke (sepsis, necrose) infectie ontstaan die bij vroeg ingrijpen mogelijk voorkomen, maar in ieder geval beperkt had kunnen worden.

Op een voor mij onduidelijke manier is dit niet gebeurd, maar blijft evengoed een verantwoordelijkheid van de chirurg in kwestie.”

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, een en ander als bedoeld in artikel 8.15, eerste lid juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.  In dat kader geldt naar vaste jurisprudentie dat door het college niet wordt beoordeeld of het veterinair handelen van een dierenarts achteraf bezien beter had gekund, maar dat wordt getoetst of de dierenarts in kwestie in de gegeven situatie heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht.

5.2. In het klaagschrift wordt gesteld dat beklaagde aansprakelijk is voor de kosten die na de castratie zijn gemaakt om de ontstane ontsteking te verhelpen. Voorts heeft klaagster erover geklaagd dat tijdens het telefoongesprek op 24 september 2017 door de assistente is meegedeeld dat in het weekend een hoger weekendtarief gold. Voor de beide kwesties geldt naar vaste jurisprudentie dat financiële geschilpunten buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, zodat deze buiten beschouwing en de beoordeling worden gelaten.

5.3. Voor zover er nog over is geklaagd dat klaagster na de operatie niet bij het ontwaken van de hond aanwezig mocht zijn, gaat het college hieraan voorbij. Daargelaten de vraag of het hier gaat om een tuchtrechtelijk te beoordelen handeling jegens de hond, heeft beklaagde voorafgaand aan de operatie te kennen gegeven dat overeenkomstig het protocol van de praktijk diereigenaren niet bij het ontwaken aanwezig mochten zijn. Een dergelijk beleid staat een praktijk vrij. Klaagster heeft er overigens na het gesprek met beklaagde voor gekozen de operatie toch doorgang te laten vinden en daarmee dat beleid ook geaccepteerd. Een en ander brengt mee dat beklaagde in dit verband geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

5.4. Uitgaande van de beschreven wijze waarop beklaagde bij de voorbereiding van en tijdens de ingreep te werk is gegaan (zie rov. 3.3), ziet het college geen aanleiding voor tuchtrechtelijke consequenties. De wijze van scheren is niet ongebruikelijk en kan niet als onjuist worden gekwalificeerd, waar er een in de visie van het college verdedigbare reden is gegeven voor het feit dat het scrotum zelf niet is geschoren. Voor zover klaagster heeft gesuggereerd dat de ontsteking zou zijn ontstaan door de wijze van scheren, is daar ontoereikend bewijs voor in het geding gebracht. De verklaringen van de opvolgend dierenarts – die in het eerste verslag schreef te vermoeden dat de infectie was veroorzaakt door onvoldoende scheren, maar dit in zijn tweede verklaring heeft genuanceerd – brengen het college niet tot een andere conclusie. Er kunnen verschillende oorzaken ten grondslag hebben gelegen aan het ontstaan van de infectie, waarover in het onderhavige geval geen enkele zekerheid bestaat. Bijvoorbeeld heeft de hond na de operatie buiten op straat gelegen en zou daarbij vuil in het wondgebied terecht kunnen zijn gekomen. Ook is bijvoorbeeld onduidelijk of de hond voorafgaand aan het aanbrengen van de kap – hetgeen volgens klaagster direct na thuiskomst is gebeurd – kans heeft gezien aan de wond te likken. Iedere aanname over het ontstaan van de infectie is speculatief en volstrekt ongewis is hoe en wanneer precies de infectie is ontstaan. Aldus kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de infectie door een onjuiste wijze van scheren of anderszins onjuist of nalatig handelen voorafgaande of tijdens de ingreep is veroorzaakt.

5.5. De hond is, toen klaagster en de trainer na de operatie terug kwamen op de praktijk, uit de uitslaapkamer opgehaald door een assistente. De hond kon toen, naar tussen partijen niet in geschil is, lopen. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag op wiens initiatief de hond naar huis is gegaan. Klaagster stelt dat zij min of meer werd gedwongen de hond mee te nemen terwijl hij nog onvoldoende stabiel was, waar beklaagde heeft gesteld dat klaagster en de trainer erop stonden de hond direct mee te nemen. Door de tegenstrijdige lezingen en gebrek aan aanvullend bewijs aan beide kanten, kunnen de feiten hieromtrent door het college niet worden vastgesteld. Hoe het ook zij, het feit dat de hond kon lopen leidt het college tot de conclusie dat hij voldoende bij bewustzijn was en wordt niet onverantwoord of verwijtbaar bevonden dat het dier mee naar huis is gegeven. Op grond van het vorenstaande volgt het college klaagster niet in haar stelling dat de hond op de praktijk in opname had moeten blijven.

5.6. Voor zover klaagster de suggestie heeft gewekt dat volgens de opvolgend dierenarts door beklaagde bij vertrek van de hond uit de praktijk onvoldoende sterke pijnstillende medicatie zou zijn meegegeven, is dit onjuist en wordt zulks ontkracht door de door klaagster ingebrachte verklaring van deze opvolgend dierenarts (“over pijnstilling heb ik niet gesproken, carporal is een veelgebruikte pijnstilling”). Ook voor het college is niet gebleken dat beklaagde qua verkozen en voorgeschreven pijnstillende medicatie onjuist of onzorgvuldig handelen kan worden verweten.

5.7. Waar klaagster stelt dat geen nazorgbrief zou zijn meegegeven, is dit door beklaagde betwist. Nu ook dienaangaande niet kan worden vastgesteld welke lezing voor juist moet worden gehouden, is voor een tuchtrechtelijk verwijt op dit punt geen plaats, aangezien die zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen, hetgeen hier niet het geval is.

5.8. De klacht dat er na de operatie geen antibiotica is meegegeven slaagt naar het oordeel van het college evenmin. Het college is van oordeel dat na een normaal verlopen castratie het meegeven c.q. voorschrijven van antibiotica niet standaard dient te geschieden, mede indachtig de onder dierenartsen bekend veronderstelde resistentieproblematiek, op grond waarvan van een dierenarts een terughoudende en restrictieve houding ten aanzien van het voorschrijven van antibiotica wordt verwacht, en dat daartoe alleen dan dient te worden besloten als daartoe een veterinaire noodzaak bestaat. De stelling dat hier (standaard) antibiotica had moeten worden meegegeven wordt door het college dan ook niet gedeeld.

5.9. Ten slotte houdt partijen verdeeld of klaagster in de dagen na de operatie voldoende nazorg is geboden. Beklaagde stelt en in de patiëntenkaart is beschreven, dat klaagster in de dagen na de operatie voldoende gelegenheid is geboden om met hond naar de praktijk te komen, maar dat klaagster daaraan geen gehoor heeft gegeven en niet op afspraken is verschenen. Klaagster stelt daarentegen dat ze moest aandringen om langs te mogen komen en alleen tegen het weekendtarief welkom was, waardoor zij in wezen werd ontmoedigd om naar de praktijk te komen.

5.10. Vast staat dat klaagster daags na de operatie, vanwege de zorgen die zij had over de operatiewond, telefonisch contact heeft gezocht met de praktijk en vervolgens een e-mail met foto’s naar de praktijk heeft gestuurd, waarop de wond te zien was. Deze foto’s zijn ook in de onderhavige procedure in het geding gebracht. Het college ziet op basis van die foto’s geen aanleiding te concluderen dat de wond er ontstoken uitziet. Mede daarom is het college van oordeel dat het op dat moment door beklaagde aan klaagster gegeven advies om de wond in de gaten te houden en bij problemen opnieuw contact op te nemen, voor dat moment volstond en niet als ontoereikende nazorg is aan te merken.

5.11. Voorts staat in ieder geval vast dat klaagster is aangeboden om op zondagavond 24 september 2017 om 20:00 uur voor een consult naar de praktijk te komen, waarvan zij om haar moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt. Dit laat echter onverlet dat toen dus een nader onderzoek is aangeboden. Voor het overige is niet duidelijk op welke momenten er in de dagen ervoor contact is geweest, behoudens dat eenmaal foto’s zijn toegestuurd, en blijft voor het college onduidelijk hoe ernstig de situatie in die voorliggende dagen is geweest en wat daarover aan (de praktijk van) beklaagde precies is gemeld. De hond is na de operatie in ieder geval niet meer op de praktijk geweest en op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard kan door het college niet worden geconcludeerd dat is geweigerd om de hond nazorg te verlenen en staat ook niet vast dat er geen of te weinig gelegenheid zou zijn geboden voor nader onderzoek of een consult op de praktijk.

5.12. Al het overige door klaagster aangevoerde is naar het oordeel van het college evenmin voldoende voor de conclusie dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, d rs. A. van der Bas, drs. M.E.A. Cuppens-Joosten en drs. I. Hens , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.