ECLI:NL:TDIVTC:2019:10 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/41

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:10
Datum uitspraak: 28-03-2019
Datum publicatie: 27-05-2019
Zaaknummer(s): 2018/41
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een veeverloskundige, die wordt verweten te hebben geweigerd een visite af te leggen, terwijl hem was medegedeeld dat een koe aan het kalven was althans tekenen vertoonde die op een bevalling wezen. Ongegrond.

X, Y     klagers,                                                          

tegen:

Z,         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018, waarbij klagers zijn verschenen. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, kort samengevat, dat beklaagde, veeverloskundige c.q. castreur van beroep, ondanks daartoe strekkende verzoeken van klagers, tot tweemaal toe geen visite bij klagers heeft afgelegd, terwijl hem was medegedeeld dat een van de koeien van klagers aan het kalven was althans tekenen vertoonde die op een bevalling wezen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een koe van klagers, een Belgische blauwe dikbil, die drachtig was ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid en die in die periode uitgerekend was, met dien verstande dat de precieze dekdatum niet duidelijk was.

3.2. In de periode van twee weken voorafgaande aan vrijdag 13 april 2018 hebben klagers telefonisch contact met beklaagde opgenomen over de koe, die binnen afzienbare tijd zou moeten kalven. Beklaagde heeft tijdens dat contact aangegeven dat hij eerst zou komen nadat de koe zelf met het kalven was begonnen. Klagers hebben op 13 april 2018 opnieuw telefonisch contact met beklaagde opgenomen met de mededeling dat de bekkenbanden van de koe behoorlijk aan het verslappen waren, wat er volgens klagers op duidde dat de bevalling aanstaande was. Beklaagde heeft tijdens dat gesprek aangegeven dat, omdat er mogelijk sprake was van een tweede dekdatum, niet viel uit te sluiten dat de koe nog niet uitgerekend was, doch dat klagers daar niet van uit mochten gaan en alert dienden te blijven, alsook dat hij langs zou komen zodra hij in de buurt was. Tot een bezoek is het op die dag echter niet gekomen.

3.3. In de loop van de volgende dag,op 14 april 2018, hebben klagers opnieuw telefonisch contact met beklaagde opgenomen omdat de koe met het kalven was begonnen, maar het geboorteproces stagneerde. Volgens klagers heeft beklaagde toen te kennen gegeven dat hij niet zou komen en dat klagers contact dienden op te nemen met een dierenarts. Beklaagde heeft in dat verband gesteld dat hij tijdens dat gesprek niet heeft gezegd dat hij niet wilde komen, maar dat hij er niet op tijd zou kunnen zijn, omdat hij elders aan het werk was en het nog wel twee uur zou kunnen duren voordat hij aldaar weg kon zijn en hij klagers om die reden heeft geadviseerd contact op te nemen met een dierenarts.

3.4. Uit een zich bij de stukken bevindend visiteformulier blijkt dat klagers om 16.39 uur contact hebben opgenomen met een dierenarts, die bij aankomst ter plaatse constateerde dat de koe al van het kalf bevallen was, dat echter overleden bleek en met een gestuwde kop achter de koe lag, alsmede dat de koe zelf een prolaps van de uterus had, kortademig was en niet overeind kon of wilde komen. Tijdens een poging om de uterus te reponeren, constateerde de dierenarts dat er zich in de vagina van de koe een behoorlijke scheur bevond en er via deze scheur al een aanzienlijke hoeveelheid bloed naar buiten was gevloeid en ook nog steeds vloeide. Omdat de koe aan het verbloeden was, is besloten om het dier ter plaatse te euthanaseren.

3.5. Klagers verwijten beklaagde dat het hiervoor beschreven leed had kunnen worden voorkomen indien hij op de 13e april en 14e april 2018 tegemoet was gekomen aan hun verzoek om een visite af te leggen en dat hij dus in veterinaire zin onzorgvuldig en verwijtbaar nalatig heeft gehandeld, met de dood van het kalf en de noodzakelijke beslissing tot euthanasie van de koe tot gevolg.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als vee verloskundige had behoren te betrachten ten opzichte van de koe van klagers, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij die beoordeling gaat het er daarbij naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar wordt als criterium aangehouden of beklaagde als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden.

5.2. Met betrekking tot het niet gehonoreerde verzoek van klagers aan beklaagde om op 13 april 2018 een visite af te leggen overweegt het college als volgt.

5.3. Vast staat dat aan beklaagde telefonisch is gemeld dat op die dag de bekkenbanden van de koe aan het verslappen waren. Er is niet gesteld of gebleken dat de koe toen ook andere verschijnselen (zoals gezwollen uierklieren, onrustig gedrag, zwelling en roder worden van de vulva, heldere, slijmerige en kleverige uitvloeiing) vertoonde die konden wijzen op een snelle aanstaande start van de bevalling. Waar verder de precieze dekdatum kennelijk ook niet bekend was, behoefde alleen de verslapping van de bekkenbanden er op zichzelf nog niet op te duiden dat de feitelijke bevalling direct of al op korte termijn op gang zou komen en kon het eigenlijke afkalven evengoed nog geruime tijd en zelfs nog enkele dagen op zich laten wachten. Het vorenstaande in aanmerking nemende, mocht beklaagde naar het oordeel van het college volstaan met de mededeling dat klagers alert moesten blijven op verdere symptomen die erop wezen dat de bevalling daadwerkelijk was begonnen, omdat hij voor die tijd niets voor de koe kon doen.

5.4. Meer algemeen wordt tot uitgangspunt genomen dat een koe in beginsel haar kalf zelf ter wereld zou kunnen brengen en is in ieder geval usance om een kalvende koe initieel zoveel mogelijk met rust te laten en haar zelf het eerste werk in alle kalmte te laten doen. Mochten er tijdens het afkalfproces binnen enkele uren geen vorderingen zijn, in de zin dat er bij het persen geen waterblaas tevoorschijn komt, dan is ingrijpen geboden, zoals het opvoelen van de geboorteweg om te beoordelen of het kalf normaal ligt. Niet gebleken is dat er die vrijdag feitelijk reeds een bevalling gaande was, laat staan een stagnerende bevalling, en dat toen reeds veterinaire hulp geboden was. Op grond van het voorgaande wordt er door het college onvoldoende aanleiding  gezien om beklaagde in deze nalatig veterinair handelen te verwijten op die bewuste vrijdag.

5.5. Met betrekking tot het niet gehonoreerde verzoek van klagers aan beklaagde om op zaterdag 14 april 2018 een visite af te leggen overweegt het college als volgt.

5.6. Uit de stukken en tijdens de behandeling ter zitting is voor het college niet duidelijk geworden wanneer het geboorteproces feitelijk een aanvang heeft genomen. Wel is ter zitting komen vast te staan dat de koe die zaterdag omstreeks 8.00 uur door (een van) klagers is beoordeeld, maar er toen geen verdere actie is ondernomen. Gebleken is dat omstreeks 14.00 uur van de zijde van klagers telefonisch contact is opgenomen met beklaagde met de mededeling dat de koe aan het kalven was, maar dat het proces stagneerde. Hieruit leidt het college af dat klagers eerst kort voorafgaande aan dat telefoongesprek hebben geconstateerd dat de bevalling gaande was. Aan beklaagde kan in redelijkheid niet worden tegengeworpen dat hij op dat moment niet in de gelegenheid was een visite af te leggen, er vanuit gaande, zoals hij heeft gesteld, dat hij elders veeverloskundige werkzaamheden aan het verrichten was, die nog geruime tijd in beslag zouden nemen. Dat beklaagde de melding van klagers niettemin serieus heeft genomen, leidt het college af uit het feit dat door hem is geadviseerd contact op te nemen met een dierenarts. Als het zich bij de stukken bevindende visiteformulier wordt gevolgd, dan hebben klagers vervolgens om 16.39 uur contact opgenomen met een dierenarts, die, ter plaatse aangekomen, moest concluderen dat hij voor het kalf niets meer kon betekenen, aangezien het was overleden en dat uiteindelijk euthanasie van de koe aangewezen was, om haar een doodstrijd te besparen. Uit de omstandigheid dat het kalf met een gestuwde kop achter de koe lag en dat de koe zelf een prolaps van de uterus had, leidt het college overigens af dat het geboorteproces op het moment dat klaagsters dit constateerden al een aanzienlijke tijd gaande moet zijn geweest.

5.7. Het geheel overziend, begrijpt het college dat de uiteindelijke afloop voor klagers uitermate teleurstellend moet zijn geweest. Dit laat onverlet dat het college op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel is dat beklaagde ook voor wat betreft zijn handelen op 14 april 2018 binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en hem ook hier geen verwijt treft dat tuchtrechtelijk zou moeten worden gesanctioneerd.

5.8. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden dierenartsen drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs. J.A.M van Gils en door dhr. H. Slot als lid dierverloskundige, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.