ECLI:NL:TDIVTC:2019:1 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/35

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:1
Datum uitspraak: 31-01-2019
Datum publicatie: 02-05-2019
Zaaknummer(s): 2018/35
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen twee dierenartsen: Een van hen wordt verweten dat zij bij de kat van klaagster een sonde heeft geplaatst waarvan op een later moment is vastgesteld dat deze twee knikken bevatte, waardoor de doorgang werd bemoeilijkt c.q. geblokkeerd en de kat onvoldoende medicatie en voeding toegediend heeft gekregen en ernstig is verzwakt. De andere dierenarts wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij bij het op een later moment constateren van de knikken in de sonde, ter oplossing van de ontstane problemen anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan. Ten aanzien van beide beklaagde dierenartsen ongegrond.

X,  klaagster,    

tegen:

Y,  beklaagde sub 1 (zaaknr. 2018/35),

Z,  beklaagde sub 2 (zaaknr. 2018/36).

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de beide zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 november 2018. Hierna zijn de zaken door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde sub 1 wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij bij de kat van klaagster een sonde heeft geplaatst waarvan op een later moment is vastgesteld dat deze twee knikken bevatte, waardoor de doorgang werd bemoeilijkt c.q. geblokkeerd en de kat onvoldoende medicatie en voeding toegediend heeft gekregen en ernstig is verzwakt. Beklaagde sub 2 wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij bij het op een later moment constateren van de knikken in de sonde, ter oplossing van de ontstane problemen anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan. Ten aanzien van beide beklaagden is verder nog het verwijt gemaakt dat over de periode van september 2017 tot maart 2018 een duidelijk behandelplan ontbrak met betrekking tot al langer bestaande oorklachten bij de kat.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Britse Korthaar, geboren op 23 augustus 2012. De kat kampte sinds medio 2017 met oorklachten, die zich volgens klaagster uitten in het krabben aan het rechteroor, flapperen met de oren en het schuin houden van de kop. De kat is in dat kader eerst bij een andere praktijk onder behandeling geweest. Omdat klaagster over de behandeling aldaar ontevreden was, is zij in september 2017 overgestapt naar de praktijk waar beklaagden werkzaam zijn. De kat was in de periode van september 2017 tot maart 2018 met betrekking tot de oorklachten onder behandeling bij een (directe) collega van beklaagden.

3.2. In september 2017 is een oorswab genomen in het kader van een bacteriologisch onderzoek. Daaruit kwamen geen tekenen van een infectie naar voren. De oorklachten hielden echter aan. In februari 2018 is een CT-scan gemaakt. De uitslag daarvan wees op een  middenoorontsteking. Ook werd massa in de neus van de kat aangetroffen. In overleg met klaagster is de kat op 6 maart 2018 geopereerd. Beklaagde sub 1 heeft de operatie uitgevoerd. Daarbij is massa uit de rechterneusgang weggehaald en is weefsel afgenomen en naar een laboratorium opgestuurd voor histologisch onderzoek. Tijdens de operatie is klaagster gebeld om toestemming te vragen voor het plaatsen van een sonde. Klaagster heeft die toestemming verleend en de sonde is ingebracht. Er is hierna een röntgenfoto gemaakt om te controleren of de sonde goed was gepositioneerd. Vervolgens is de sonde gefixeerd aan de huid in de hals met een ‘fingertrap suture’ en een enkelvoudige hechting. Er is vervolgens een verband over de sonde geplaatst. Alleen het uiteinde van de sonde werd niet door het verband bedekt. Dat uiteinde w as afgesloten met een dopje, dat kon worden geopend om voeding en medicatie toe te dienen. Na de operatie is er water via de sonde toegediend om de doorgang te controleren. Beklaagde sub 1 heeft vervolgens een kap over de kop van de kat vastgezet, zodat de kat niet aan de wond en het uiteinde van de sonde kon komen. De kat is in de nacht van 6 op 7 maart 2018 ter observatie op de praktijk van beklaagden gebleven.

3.3. In de ochtend van 7 maart 2018 heeft beklaagde sub 1 de kat  klinisch beoordeeld. Zij heeft daarover gesteld dat de kat alert was, maar zich onder een dekentje verstopte en niet wilde eten. K laagster is gebeld met de mededeling dat haar kat niet wilde eten. Klaagster heeft toen  aangegeven dat zij de kat uitsluitend 'Hill’s Z/D ultravoeding' gaf, omdat gebruik van andere voeding tot maagdarmproblemen leidde. Omdat deze ultravoeding niet in het assortiment van de praktijk beschikbaar was, is met klaagster afgesproken dat, totdat zij de kat zou komen ophalen, geen (andere) voeding via de sonde zou worden toegediend. Wel is op 7 maart 2018 medicatie via de sonde toegediend en is deze, zo is ter zitting door beklaagde sub 1 verklaard, nagespoeld met water. Klaagster wilde niet dat de kat nog op de praktijk zou blijven en heeft de kat daar na afloop van haar werkdag, omstreeks 18:00 uur, opgehaald. De kat had op dat moment een kap om zijn nek. Bij thuiskomst bleek de kap echter losgeraakt, waarop klaagster direct terug naar de praktijk is gegaan. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat een paraveterinair de kap toen opnieuw heeft vastgezet. In de patiëntenkaart heeft de paraveterinair beschreven dat zij de kap wat strakker heeft bevestigd en dat zij de sonde met tape aan de kap heeft vastgezet, om te vermijden dat de sonde hinderlijk voor de kop van de kat zou kunnen komen te hangen. Klaagster is daarna weer met de kat naar huis gegaan.

3.4. Vanaf het moment van thuiskomst is het klaagster niet of nauwelijks gelukt medicatie of voedsel via de sonde toe te dienen. Op 8 maart is er geen contact geweest tussen klaagster en (de praktijk van) beklaagden. Op vrijdag 9 maart 2018 heeft klaagster omstreeks 13:20 uur telefonisch contact opgenomen met de praktijk en medegedeeld dat ze niets via de sonde toegediend kreeg. Een paraveterinair heeft klaagster geadviseerd langs te komen met de kat om de sonde te laten controleren. Klaagster achtte dat in eerste instantie te belastend voor de kat. Klaagster is aan het einde van de middag, rond 16:00 uur, zonder de kat, bij de praktijk langs geweest om medicatie op te halen. Omstreeks 18:30 uur heeft klaagster opnieuw gebeld om aan te geven dat het geven van sondevoeding niet lukte. Een paraveterinair heeft klaagster opnieuw geadviseerd met de kat naar de praktijk te komen, hetgeen zij omstreeks 19:30 uur heeft gedaan. Beklaagde sub 2 heeft toen bij controle uiteindelijk vastgesteld dat er twee knikken in de sonde zaten, hetgeen de doorgang bemoeilijkte. De kat is daarom direct opnieuw geopereerd en beklaagde sub 2 heeft daarbij een andere sonde geplaatst, met overigens een grotere diameter. In verband met de kosten die waren verbonden aan een opname op de kliniek, heeft klaagster daar niet voor gekozen en heeft zij de kat na de operatie mee naar huis genomen.

3.5. In de avond van 9 maart 2018 en de ochtend van 10 maart 2018 heeft de kat veel gebraakt. Klaagster heeft in de middag van 10 maart 2018 met de praktijk van beklaagden gebeld en om euthanasie verzocht. Omstreeks 17:20 uur is klaagster met de kat naar de praktijk gekomen. Beklaagde sub 2 heeft aangegeven dat het braken verschillende oorzaken kon hebben. De kat was volgens klaagster erg uitgeput en er is besloten hem niet verder te behandelen. De kat is die dag omstreeks 17:50 uur door beklaagde sub 2 geëuthanaseerd.

3.6. Op 14 maart 2018 is de uitslag bekend geworden van het histologisch onderzoek van naar het op 6 maart 2018 afgenomen weefsel. De uitslag luidde dat er geen sprake was van een schimmel of tumor, maar van een chronische ontsteking. Op 14 maart 2018 heeft beklaagde sub 1 deze uitslag telefonisch met klaagster besproken. Tijdens dat gesprek heeft klaagster haar ongenoegen over de behandeling geuit en aangekondigd dat zij een tuchtklacht tegen beklaagden zou gaan indienen, hetgeen zij vervolgens heeft gedaan.

4. HET VERWEER   

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op de verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij die beoordeling gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar wordt als criterium aangehouden of beklaagden als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoten zijn opgetreden. In het veterinair tuchtrecht geldt verder als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk is en niet voor het veterinair handelen van collegae. Met in achtneming van deze uitgangspunten zal eerst de klacht tegen beklaagde sub 1 en daarna de klacht tegen beklaagde sub 2 worden besproken.

Ten aanzien van beklaagde sub 1, (zaaknr. 2018/35)

5.2. Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij een sonde heeft geplaatst waarvan op een later moment is vastgesteld dat deze twee knikken had. Vanwege de knikken is de toevoer van de sonde bemoeilijkt c.q. geblokkeerd geraakt en heeft de kat onvoldoende medicatie en voeding toegediend gekregen, waardoor de kat ernstig is verzwakt.

5.3. Op 6 maart 2018 heeft beklaagde de kat geopereerd en daarbij tevens de (eerste) sonde geplaatst. Ter onderbouwing van de plaatsing van de sonde heeft beklaagde aangevoerd dat er een gerede kans aanwezig was dat de kat na de operatie niet uit zichzelf zou willen eten omdat de kat als gevolg van de trepanatie in de neus en de aanwezigheid van bloed in de neus vermoedelijk minder kon ruiken en daardoor minder eetlust zou hebben. Als de kat na de operatie niet zou willen eten, zou hij post-operatief moeten worden gedwangvoerd. Om in die situatie stress en een eventuele nieuwe narcose voor het alsnog plaatsen van een slokdarmsonde te voorkomen, had het de voorkeur van beklaagde direct en interoperatief reeds een sonde te plaatsen. Het betrof hier derhalve een preventieve maatregel, die naar het oordeel van het college afdoende is gemotiveerd en in het belang van het welzijn en de gezondheid van de kat verdedigbaar en veterinair niet onjuist wordt geoordeeld. Klaagster heeft met de plaatsing ook telefonisch ingestemd.

5.4. Beklaagde heeft een digitale versie van de postoperatief gemaakte röntgenfoto met betrekking tot de positionering van de sonde in het geding gebracht. Het college heeft deze röntgenfoto beoordeeld en geconcludeerd dat daarop geen knikjes in de sonde kunnen worden waargenomen. Hiernaast heeft beklaagde gesteld middels toediening van water post operatief te hebben gecontroleerd en daarmee bevestigd gekregen dat de sonde goed doorgankelijk was. Op grond van het voorgaande kan door het college niet worden geconcludeerd dat er een sonde met knikjes is geplaatst, noch dat de sonde door beklaagde op een onjuiste wijze is geplaatst, waardoor er knikjes hebben kunnen ontstaan. Daaraan doet niet af dat beklaagde sub 2 enkele dagen nadien, op 9 maart 2018, heeft vastgesteld dat er twee knikjes in de sonde zaten, nu de precieze oorzaak daarvan niet is vast te stellen. Duidelijk is wel dat de knikjes de oorzaak zijn geweest voor het feit dat de toevoer van medicijnen en voedsel stagneerde. Die blokkade van de sonde is derhalve niet in geschil, echter kan niet met zekerheid worden vastgesteld waardoor en wanneer de knikjes in de sonde in het tijdsbestek gelegen tussen 6 maart 2018 (dag van operatie) en 9 maart 2018 (dag van constatering van de knikjes) zijn ontstaan. In ieder geval ontbreekt het aan toereikend bewijs om aan te kunnen nemen dat onkundig veterinair handelen van beklaagde met betrekking tot de plaatsing van de sonde hieraan debet is geweest althans dat haar in dat opzicht iets te verwijten valt.

5 .5. Voor zover klaagster heeft gesteld dat het verwijtbaar is geweest dat de door beklaagde na de operatie bevestigde kap los is kunnen geraken, wordt het volgende overwogen. Voor zover daarmee is bedoeld te stellen dat de knikjes in de sonde mogelijk bij het losraken of het opnieuw vastmaken van de kap zijn ontstaan, betreft dit een louter speculatieve aanname en is hiervóór reeds overwogen dat ongewis is waardoor en wanneer de knikjes in de sonde zijn ontstaan. Voorts wordt overwogen dat, gelet op de lenigheid die katten hebben, niet voor onmogelijk wordt gehouden dat een kat zich van een kap kan bevrijden, ook als die op zichzelf naar behoren is vastgemaakt en dat zulks dus kan voorkomen. In dit geval ontbreekt het aan toereikend bewijs om aan te kunnen nemen dat de kap door beklaagde niet naar behoren zou zijn bevestigd, noch om aan te kunnen nemen dat de knikjes in de sonde zijn ontstaan door het losraken of het opnieuw vastzetten van de kap. Overigens is ter zitting gebleken dat een paraveterinair de kap opnieuw heeft vastgemaakt en dat geen van beide beklaagden daarbij aanwezig of betrokken is geweest. Op grond van het voorgaande ziet het college ten aanzien van beklaagde geen aanleiding om tuchtrechtelijke consequenties te verbinden aan het feit  dat de kap is losgeraakt. Aldus wordt de klacht tegen beklaagde sub 1 ongegrond verklaard.

Ten aanzien van beklaagde sub 2, (zaaknr. 2018/36)

5.6. Beklaagde wordt verweten dat zij bij het constateren van de knikken in de sonde, andere oplossingen had moeten bieden dan zij heeft gedaan.

5.7. Het college kan klaagster hier niet in volgen. Vastgesteld kan immers worden dat beklaagde, nadat de knikken in de ‘eerste’ sonde waren geconstateerd, op 9 maart 2018 een tweede sonde heeft geplaatst en daarna heeft aangeboden de kat op te nemen ter observatie en monitoring. Klaagster heeft van dat laatste aanbod om haar moverende redenen geen gebruik gemaakt, hetgeen haar vrijstond, maar het college ziet niet in welk verwijt beklaagde op diergeneeskundig gebied valt te maken. Voor zover klaagster ontevreden was over de wijze waarop beklaagde met haar heeft gecommuniceerd, dan wel dat zij stelt of heeft bedoeld te stellen dat beklaagde een financiële oplossing had moeten aanreiken, wijst het college op het volgende. Naar vaste jurisprudentie geldt dat klachten over de wijze waarop een dierenarts met een dierhouder communiceert of een diereigenaar bejegent, alsmede klachten over financiële kwesties tussen een dierenarts en een diereigenaar, buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, zodat deze buiten beschouwing worden gelaten en daar geen oordeel over zal worden gegeven. Aldus wordt de klacht tegen beklaagde sub 2 ongegrond verklaard.

Ten aanzien van beide beklaagden:

5.8. Klaagster heeft zich er ten slotte over beklaagd dat onvoldoende adequaat op de oorklachten van de kat is gereageerd en gehandeld in de periode tussen september 2017 en maart 2018, waarbij een duidelijk behandelplan ontbrak. Aangezien ter zitting is komen vast te staan dat beklaagden in die periode de kat niet hebben behandeld (zie 3.1), maar dat een collega van hen in die bewuste periode de verantwoordelijk en behandelend dierenarts was, kan dit klachtonderdeel in de onderhavige procedures niet in behandeling worden genomen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, geldt in het tuchtrecht als uitgangspunt dat dierenartsen alleen voor hun eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk zijn en niet voor dat van een collega.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaken met de nummers 2018/35 en 2018/36;

verklaart de klachten ongegrond;

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M.J. Wisse, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak.

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.