ECLI:NL:TAHVD:2019:75 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190005

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:75
Datum uitspraak: 19-08-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 190005
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad. Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond.

BESLISSING                                   

van 19 augustus 2019

in de zaak 190005

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 17 december 2018, met nummer 18-691/DB/LI, aan partijen toegezonden op 17 december 2018, waarbij de door klager tegen verweerder ingediende klacht ongegrond is verklaard.

1.2    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2018:194.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 11 januari 2019 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- het verweerschrift.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 juni 2019, waar klager en verweerder met zijn gemachtigde mr. [S.] zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de feiten in zijn processtukken onjuist presenteert  en onjuiste stellingen inneemt, alsmede in strijd heeft gehandeld met artikel 21 lid 3 gedragsregels.

Ter toelichting op de klacht heeft klager aangevoerd:

-    Verweerder heeft het Gerechtshof Amsterdam in zijn aanvullend beroepschrift van 29 mei 2018 onjuist geïnformeerd door te stellen dat valse stukken aan de Nederlandse notaris zijn voorgelegd. Met deze stelling wordt klager in diskrediet gebracht.

-    Verweerder heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant in zijn pleitnota op de zitting van 21 juni 2018 onjuist geïnformeerd, waarvoor klager verwijst naar diverse passages uit de pleitnota;

-    Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 21 lid 3 door – in het kader van een op 21 juni 2018 ter zitting behandeld kort geding – op 27 juni 2018 meer stukken aan de voorzieningenrechter toe te sturen dan waarom door de voorzieningenrechter was gevraagd. Dat was te laat. De stukken zijn geweigerd.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 van de beslissing heeft de raad vastgesteld van welke feiten in de procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    In rechtsoverweging 5.2 heeft de raad overwogen dat het niet aan de raad is om te oordelen over de in een procedure verwoorde standpunten, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Klager heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat het in de zaak bij het Gerechtshof Amsterdam niet om een civiele procedure ging, maar om een tuchtrechtelijke procedure. Anders dan klager heeft aangevoerd betekent dit niet dat de overweging van de raad onjuist is. Voor de tuchtrechtelijke toetsing van ingenomen standpunten in andere dan civiele procedures, zoals tuchtrechtelijke procedures, geldt hetzelfde toetsingscriterium als in civiele procedures.

5.2    Ook overigens heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.3    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 17 december 2018, met nummer 18-691/DB/LI.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, J.H. Brouwer, M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 19 augustus 2019.