ECLI:NL:TAHVD:2019:74 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190004

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:74
Datum uitspraak: 19-08-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 190004
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging beslissing raad. Klacht tegen advocaat van de wederpartij over onnodig grievende uitlatingen in klachtzaak ongegrond. Niet vast te stellen nu beide partijen elkaar tegenspreken.

BESLISSING           

van 19 augustus 2019

in de zaak 190004

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 17 december 2018, met nummer 18-560/DB/LI,  aan partijen toegezonden op 17 december 2018, waarbij de door klager tegen verweerder ingediende klacht ongegrond is verklaard.

1.2    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2018:198.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 11 januari 2019 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-      de stukken van de eerste aanleg;

-    het verweerschrift;

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 juni 2019, waar klager en verweerder met zijn gemachtigde mr. [S.] zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij onnodig grievende uitlatingen heeft gebruikt c.q. heeft doen gebruiken.

Ter toelichting op de klacht heeft klager aangevoerd dat de gemachtigde van verweerder (juridisch medewerker op diens kantoor) ter zitting van de Raad van Discipline te ’s-Hertogenbosch (hierna: de Raad van Discipline) van 27 november 2017 heeft gezegd dat klager ter zitting van het Hof van Discipline van 10 oktober 2016 heeft gezegd dat hij door zou gaan totdat hij verweerder kapot had gemaakt, terwijl voor die beschuldiging geen enkel bewijs voorhanden is. Klager heeft dit niet gezegd. 

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder was de advocaat van een Belgische vennootschap en van de bestuurder van die vennootschap. Tussen klager, zijn echtgenote en diverse aan klager gelieerde vennootschappen enerzijds, en de cliënten van verweerder anderzijds zijn verschillende procedures aanhangig (geweest).

4.2    Klager heeft meerdere klachten tegen verweerder ingediend.

4.3    Op 27 november 2017 was de mondelinge behandeling bij de Raad van Discipline van een door klager tegen verweerder ingediende klacht. Verweerder werd ter zitting bijgestaan door een juridisch medewerker van zijn kantoor. Blijkens haar pleitnota heeft de juridisch medewerker gezegd:

“[Klager] gaf bij de laatste zitting van het Hof van Discipline al aan, en ik citeer: “als ik klaag dan heeft u dat maar te behandelen” en bij een eerdere gelegenheid ten overstaan van het Hof gaf hij aan dat hij door zou gaan totdat hij [verweerder] kapot gemaakt had.”

Klager heeft ter zitting van de raad niet gereageerd op deze uitlating.

4.4    Van de zitting bij het Hof van Discipline van 10 oktober 2016 is proces-verbaal opgemaakt. In dat proces-verbaal is niet vermeld dat klager ter zitting heeft gezegd dat hij door zou gaan totdat hij verweerder kapot gemaakt had.

BEOORDELING

5.1    De raad heeft niet kunnen vaststellen dat door of namens verweerder ter zitting van 27 november 2017 bij de Raad van Discipline in strijd met de waarheid is gezegd dat klager in een eerdere klachtzaak heeft gezegd dat klager door zou gaan totdat hij verweerder kapot gemaakt had. Daarbij heeft de raad overwogen dat een proces-verbaal geen woordelijk transcript van een zitting is. Daarom kan het enkele feit dat de gewraakte uitlating van klager niet is vermeld in het proces-verbaal van de zitting bij het Hof van Discipline van 10 oktober 2016, niet strekken tot het bewijs dat die uitlating niet is gedaan.

5.2    Klager heeft tegen de beslissing van de raad aangevoerd dat de raad ten onrechte de beweringen van partijen “tegen elkaar heeft weggestreept”. Klager kan immers niet bewijzen dat iets niet gezegd is. Verweerder heeft aangevoerd wat klager gezegd zou hebben en verweerder dient dan ook te bewijzen dat het daadwerkelijk is gezegd, aldus klager.

5.3    Het hof overweegt als volgt. Het betreft hier het woord van klager tegenover het woord van verweerder of de gewraakte uitlating door klager op de zitting van 10 oktober 2016 bij het Hof van Discipline al dan niet is gedaan. Met de raad is het hof van oordeel dat het feit dat het proces-verbaal van de zitting waarop die uitlating volgens verweerder is gedaan van die uitlating geen melding maakt, niet doorslaggevend is, omdat nu eenmaal niet alles wat op een zitting gezegd wordt in het proces-verbaal terecht komt. Dat brengt mee dat ook het hof niet kan vaststellen of klager de gewraakte uitlating wel of niet gedaan heeft en dus evenmin of hetgeen namens verweerder daarover op 27 november 2017 is gezegd wel of niet juist is. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof zou verdienen dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor de beoordeling of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst de daaraan ten grondslag gelegde feiten moeten worden vastgesteld. Deze feiten kan het hof, ook als aan het woord van klager en dat van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Voor nadere bewijsvoering ziet het hof geen aanleiding.

5.4    Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof bekrachtigt dan ook de beslissing van de raad. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 17 december 2018, met nummer 18-560/DB/LI.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, J.H. Brouwer, M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 19 augustus 2019.