ECLI:NL:TAHVD:2019:67 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190001

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:67
Datum uitspraak: 12-07-2019
Datum publicatie: 15-08-2019
Zaaknummer(s): 190001
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager is niet-ontvankelijk  in zijn klacht over de onjuiste betekening van de dagvaarding en het verkeerd informeren van de rechtbank over het adres van klager, omdat klager van de gedragingen van verweerster in 2012 op de hoogte had kunnen zijn. Dat klager zich onvindbaar heeft gehouden, komt voor zijn risico. Derhalve zijn de klachtonderdelen 1 en 2 ingediend nar verloop van de termijn in art. 46g lid 1 Advw. De klacht is verder ongegrond. Verweerster mocht zelf (iom cliënt) bepalen wanneer ze het verstekvonnis betekende. Klager is niet in zijn belang geschaad nu verweerster ook geen executiemaatregelen had getroffen op basis van het verstekvonnis. Tot slot heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het nemen van een conclusie in de verzetprocedure, omdat de rechtbank bepaald of een conclusie kan worden genomen. Klacht niet-ontvankelijk en ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.

BESLISSING                                           

van 12 juli 2019

in de zaak 190001

naar aanleiding van het beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 3 december 2018 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad), gewezen onder nummer 18-463/DB/OB en aan partijen toegezonden op 3 december 2018. Van de klacht van klager heeft de raad de klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond verklaard. De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2018:174.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van klager is door de griffie van het hof ontvangen op 2 januari 2019.

2.2    Voorts heeft het hof kennis genomen van:

- de brief met bijlagen van verweerster d.d. 12 februari 2019;

- de brief met bijlagen van klager d.d. 1 mei 2019;

- de brief met bijlagen van verweerster d.d. 1 mei 2019.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 mei 2019. Verweerder en klager zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. verweerster een dagvaarding (d.d. 22 februari 2012) valselijk heeft opgemaakt en deze niet heeft gecheckt nadat deze was uitgebracht;

2. verweerster de rechtbank op het verkeerde been heeft gezet en dit had kunnen voorkomen indien zij in de procedure bij de rechtbank een uittreksel uit het bevolkingsregister zou hebben overgelegd;

3. verweerster te lang heeft gewacht met de executie van het verstekvonnis van 4 april 2012;

4. verweerster ondanks bezwaar van klager(s advocaat) toch een conclusie in het incident heeft genomen.

4    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Het onderzoek in hoger beroep geeft geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

Het onderzoek in hoger beroep geeft geen aanleiding om tot een andere beoordeling dan de raad te komen. Het hof sluit zich aan bij deze beoordeling. Dit betekent dat de grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen en dat deze beslissing dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 3 december 2018 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 18-463/DB/OB.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. W.A.M. van Schendel, J. Italianer, R. Verkijk en H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 12 juli 2019.