ECLI:NL:TAHVD:2019:64 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180333

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:64
Datum uitspraak: 14-06-2019
Datum publicatie: 13-08-2019
Zaaknummer(s): 180333
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Niet gebleken is dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden. Uit de stukken blijkt niet verweerster tijdens de zitting bij de kantonrechter wist dat de handtekeningen op documenten vals zouden zijn.  Voorts stond het verweerster vrij in het belang van haar cliënten voorwaarden te stellen aan een voorstel. Geen sprake van chantage. Klacht ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.

BESLISSING

van 14 juni 2019

in de zaak 180333

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 10 december 2018, gewezen onder nummer 18-492/A/NH en aan partijen toegezonden op 10 december 2018. In deze beslissing heeft de raad het verzet van klager behandeld tegen de beslissing van 6 augustus 2018 van de voorzitter van die raad, eveneens gewezen onder nummer 18-492/A/NH. De voorzitter heeft hierin de klacht van klager met toepassing van artikel 46j Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet tegen de voorzittersbeslissing is door de raad ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) gegrond en ten aanzien van klachtonderdelen c) en d) ongegrond verklaard. De klachtonderdelen a) en b) zijn ongegrond verklaard door de raad.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:239. De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2018:167.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van klager is door de griffie van het hof ontvangen op 22 december 2018.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- het verweerschrift van verweerster van 14 februari 2019;

- de e-mail van klager van 29 maart 2019 met bijlagen 1 tot en met 6;

- de e-mail van klager van 1 april 2019 met de ontbrekende bijlage 3;

- de e-mail met bijlage van 4 april 2019 van de griffie de raad aan de griffie van het hof.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 april 2019, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3    KLACHT

Voor zover in hoger beroep van belang, houdt de klacht zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij:

a) informatie aan de kantonrechter heeft verstrekt waarvan zij wist of had kunnen weten dat die informatie onjuist was;

b) in strijd heeft gehandeld met de gerechtvaardigde belangen van klager;

c) (…);

d) (…).

4    FEITEN

De raad is uitgegaan van de volgende, in de voorzittersbeslissing vastgestelde feiten. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. Deze feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Omwille van de leesbaarheid van deze beslissing worden ze hieronder weergegeven.

1.1 Klager heeft een geschil met zijn zussen over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders. Verweerster staat de zussen van klager daarin bij.

1.2 Op 12 december 2016 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter inzake een geschil tussen klager en de vereffenaar van de nalatenschappen. Verweerster was namens en met haar cliënten bij die zitting aanwezig. Zij heeft tijdens de zitting verklaard dat de handtekening van de vader van klager op een door de vereffenaar aan de kantonrechter overgelegde ‘verkoopsovereenkomst’ van 9 mei 2011 en op een ‘Verklaring van Schenking inboedel’ van 19 juni 2008 origineel is en dat er een getuige is die kan bevestigen dat de vader van klager deze stukken heeft ondertekend.

1.3 Bij e-mail van 22 januari 2018 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“U heeft aangegeven graag de woning van uw ouders (…) toebedeeld en geleverd te krijgen onder gelijktijdige verkrijging van de hypothecaire geldlening en vrijwaring van cliënten van alle aanspraken uit de nalatenschap van uw ouders. Hieraan voeg ik namens cliënten toe dat u cliënten vrijwaart van allerlei aanspraken die u uit ander hoofde op cliënten meent te hebben. (…)

Ik zal cliënten adviseren mee te werken aan de levering van de woning aan u onder de hiervoor beschreven voorwaarden indien u een recente schriftelijke verklaring van de Rabobank (de geldgever) overlegt waaruit blijkt dat de Rabobank aan deze overdracht meewerkt en u een recente verklaring van de Belastingdienst in België (Federale Overheidsdienst Financiën) overlegt waaruit blijkt dat ook de Belastingdienst meewerkt aan die overdracht c.q. daartegen geen bezwaar heeft. ”

1.4 Op 23 januari 2018 heeft de Rabobank de vereffenaar gedagvaard tegen 31 januari 2018 en de gehele openstaande hypotheek opgeëist. De vereffenaar heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de Rabobank.

1.5 Bij e-mail van 24 januari 2018 heeft klager gereageerd op de e-mail van verweerster van 22 januari 2018 en haar onder meer meegedeeld dat hij niet akkoord gaat met bepaalde in haar e-mail gestelde voorwaarden. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klager meegedeeld dat zij niet in de gelegenheid is om inhoudelijk te reageren omdat zij op het punt staat om op vakantie te gaan en dat klager van haar hoort wanneer zij weer terug is.

1.6 Bij brief van 18 februari 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is, zoals in de voorzittersbeslissing met juistheid is vastgesteld, dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zich zelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)         

5.2    Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de uitlatingen van verweerster tijdens de zitting bij de kantonrechter op 12 december 2016 over de echtheid van de handtekeningen van de vader van klager en zijn zussen op twee documenten: een verklaring van “Schenking inboedel” van 19 juni 2008 en een “Verkoopsovereenkomst” van 9 mei 2011. Volgens klager had het verweerster duidelijk moeten zijn dat de handtekeningen op die documenten vals waren. Ook had het verweerster volgens klager duidelijk moeten zijn dat er geen getuige kan zijn en dat de inhoud van de documenten onjuist is.

5.3    De raad is tot het oordeel gekomen dat getoetst naar de tuchtrechtelijke maatstaven van een klacht over de advocaat van de wederpartij, niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden.

5.4    Het hof verenigt zich met dit oordeel. Nog daargelaten dat met de NFO rapporten van 8 februari 2018, 13 april 2018 en 1 oktober 2018 niet is komen vast te staan dat de handtekeningen vals zijn, valt in de stukken in elk geval geen steun te vinden voor de stelling van klager dat verweerster ten tijde van de zitting van 12 december 2016 bij de kantonrechter wist of redelijkerwijs kon weten dat de handtekeningen op de betreffende documenten vals waren. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat zij mocht afgaan op de juistheid van de mededeling van haar cliënten dat de handtekeningen van hun vader op de documenten echt waren en dat er een getuige is die dat kan bevestigen. Voor zover de stelling van klager al juist is dat verweerster het paspoort van de vader van klager niet aan de kantonrechter heeft getoond, hetgeen door verweerster wordt betwist, volgt hieruit in elk geval niet dat verweerster wist dat de handtekeningen op de documenten vals zouden zijn. Het hof merkt tot slot op dat voor de stelling van klager dat verweerster betrokken zou zijn bij de advisering en opstelling van beide documenten elke onderbouwing ontbreekt.

Klachtonderdeel b)

5.5    Het onderzoek in hoger beroep heeft geen aanleiding gegeven om tot een andere beoordeling over klachtonderdeel b te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij deze beoordeling.

5.6    Dit betekent dat de grieven tegen de klachtonderdelen a) en b) worden verworpen en dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 10 december 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 18-492/A/NH, voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 14 juni 2019.