ECLI:NL:TAHVD:2019:3 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180278

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:3
Datum uitspraak: 11-01-2019
Datum publicatie: 20-03-2019
Zaaknummer(s): 180278
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag art. 13 Advocatenwet (i.v.m. aanwijzing advocaat) ongegrond. Klager wil bijstand van advocaat om - inmiddels onherroepelijk geworden - alimentatiebeslissingen aan te vechten. Deken heeft geconcludeerd dat tegen die beslissingen geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend met een reële kans van slagen. Klager heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten gegeven voor de juridische procedure(s) waarvoor rechtsbijstand van advocaat nodig is. Hij meent ten onrechte dat voor het in kaart brengen van zijn problematiek een advocaat aangewezen zou moeten worden.

BESLISSING

van 11 januari 2019

in de zaak 180278

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek bij brief van 19 oktober 2018 afgewezen voor zover dit verzoek betrekking heeft op het opkomen tegen (een of meer van) de uitspraken die zijn gewezen tot en met 20 april 2016 – in welke vorm dan ook –. Bij e-mails van 19 oktober 2018 (15:01 en 16:00 uur) heeft klager (onder meer) beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beklag is op 19 oktober 2018 binnengekomen bij de griffie van het hof.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

    - de brief van de deken (met bijlagen) van 13 november 2018.

2.3    Het hof heeft het beklag mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van het hof van 30 november 2018. Klager is op de zitting verschenen. Namens de deken zijn mr. H. Jahae en mr. S. Knijnenburg verschenen.

3    FEITEN

    Het volgende is komen vast te staan:

3.1.    Klager is in 2004 gescheiden. Op grond van een beschikking van de Rechtbank Haarlem van 23 maart 2004 moest hij met ingang van 21 april 2004 maandelijks kinderalimentatie en partneralimentatie betalen.

3.2    Bij beschikking van 29 maart 2006 heeft de Rechtbank Amsterdam de partneralimentatie met ingang van de datum van de beschikking op een lager bedrag bepaald. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beschikking. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de partneralimentatie bij beschikking van 28 september 2006 verder verlaagd. Tegen die beslissing van het gerechtshof heeft klager beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

3.3    In afwachting van de beslissing van de Hoge Raad heeft klager eind 2006 opnieuw om wijziging van zijn alimentatieverplichting gevraagd. Bij beschikking van 21 november 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam haar beschikking van 23 maart 2004 en de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 28 september 2006 gewijzigd. De kinderalimentatie is op een lager bedrag bepaald en de partneralimentatie is met ingang van 1 januari 2006 op nihil gesteld.

3.4    Bij beschikking van 5 september 2008 heeft de Hoge Raad de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 28 september 2006 vernietigd en bepaald dat het Gerechtshof Den Haag de alimentatieprocedure verder moet behandelen.

3.5    Op 14 juli 2015 heeft klager een beroepschrift na cassatie ingediend. Bij beschikking van 20 april 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag de beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 29 maart 2006 vernietigd voor wat betreft de partneralimentatie in de periode van 21 april 2004 tot 1 januari 2006. Het gerechtshof heeft de beschikking van de Rechtbank Haarlem van 23 maart 2004 gewijzigd en de partneralimentatie over de genoemde periode op een lager bedrag bepaald. Het verzoek van klager om te bepalen dat zijn ex-echtgenote de teveel betaalde alimentatie moet terugbetalen, heeft het hof afgewezen.    

3.6    Op 14 september 2018 heeft klager de deken een aantal stukken toegestuurd en om aanwijzing van een advocaat op de voet van artikel 13 Advocatenwet verzocht.

3.7    Namens de deken is herhaaldelijk om nadere informatie gevraagd en klager heeft hierop gereageerd. Uiteindelijk heeft de deken de onder 1 genoemde beslissing van 19 oktober 2018 genomen waartegen klager beklag heeft ingediend bij het hof.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet bepaalt dat een rechtzoekende, die niet (op tijd) een advocaat bereid vindt om hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan worden verleend, aan de deken kan vragen een advocaat aan te wijzen om hem/haar bij te staan. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Volgens vaste jurisprudentie van het hof kan de deken het verzoek afwijzen als de procedure die de rechtzoekende wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    De deken heeft het verzoek van klager afgewezen omdat klager de deken, ondanks herhaalde verzoeken, onvoldoende inzicht heeft verschaft in de zaak/zaken waarvoor hij bijstand van een advocaat wenst. Op grond van de door klager aangeleverde stukken en de bij zijn verzoek gegeven toelichting heeft de deken geconcludeerd dat tegen geen van de rechterlijke uitspraken die tot en met 20 april 2016 zijn gewezen, nog rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld met een reële kans van slagen. Voor zover het verzoek om aanwijzing van een advocaat betrekking heeft op het opkomen tegen (een of meer van) de uitspraken tot en met 20 april 2016 – in welke vorm dan ook – heeft de deken het verzoek om die reden afgewezen.

4.3    Het beklag van klager komt er in de kern op neer dat hij vindt dat de deken onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij niet is gehoord en er geen persoonlijke communicatie is geweest. Hij dient ook een klacht in tegen de deken omdat de deken niet telefonisch met klager wenst te communiceren over de in zijn ogen uiterst gecompliceerde kwesties.

4.4    Het hof overweegt het volgende. De deken heeft klager herhaaldelijk schriftelijk verzocht om nadere informatie ter onderbouwing van zijn verzoek. Klager heeft die gevraagde informatie niet op toereikende wijze verstrekt. Hierdoor ontbreekt inzicht ter zake waarvan, op welke grondslag hij welke procedures wenst te voeren. Het hof heeft de indruk gekregen dat klager geen overzicht heeft in zijn eigen problematiek en ten onrechte meent dat voor het in kaart brengen van deze problematiek een advocaat aangewezen zou moeten worden. Het ligt op de weg van klager concrete aanknopingspunten aan te dragen voor de juridische procedure(s) waarvoor rechtsbijstand van een advocaat nodig is.    

Nu die aanknopingspunten zijn uitgebleven heeft de deken terecht overwogen dat hij niet kon beoordelen of zich de situatie als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet voordeed en om die reden niet tot aanwijzing van een advocaat kon overgaan. Daartoe was temeer reden nu de deken de afwijzing van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat heeft beperkt tot rechtsbijstand bij het opkomen tegen inmiddels onherroepelijk geworden rechterlijke beslissingen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 19 oktober 2018 ongegrond

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, L. Ritzema, I.P.A. van Heijst en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2019.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 11 januari 2019.