ECLI:NL:TAHVD:2019:39 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180283

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:39
Datum uitspraak: 08-03-2019
Datum publicatie: 12-07-2019
Zaaknummer(s): 180283
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder betwist in appel de klachtomschrijving van de raad, omdat die afwijkt van de omschrijving door de deken. Het hof oordeelt dat de tuchtrechter de klachtomschrijving vaststelt, dat de klachtomschrijving blijkens het proces-verbaal is voorgehouden door de raad en dat niet is gebleken dat daarvan in de beslissing is afgeweken. De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad over de kwaliteit van zijn dienstverlening worden verworpen door het hof. Het verzoek om matiging van de proceskosten is afgewezen door het hof omdat de omstandigheid dat verweerder alleen kantoor houdt en daardoor onvoldoende draagkracht zou hebben, onvoldoende grond is voor matiging. Bekrachtiging beslissing raad. Proceskostenveroordeling.

BESLISSING

van 8 maart 2019

in de zaak 180283

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster   

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 1 oktober 2018, onder nummer 17-306/DH/RO, aan partijen toegezonden op 2 oktober 2018. De raad heeft de klacht van klaagster gegrond verklaard en aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. De raad heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klaagster en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl ECLI:NL:TADRSGR:2018:204.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van verweerder is door de griffie van het hof ontvangen op 31 oktober 2018.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 januari 2019, waar klaagster, vergezeld door de heer [B.], en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten in zijn bijstand aan haar.

3.2    Klaagster heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aan de klacht ten grondslag gelegd.

3.3    Volgens klaagster heeft verweerder de zaak niet zorgvuldig behandeld, verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan. Verweerder heeft vervolgens niet de juiste procedure ingesteld. Hij heeft onvoldoende geluisterd naar klaagster en haar adviseurs en hij heeft zich op een onacceptabele wijze jegens hen gedragen. Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen om de belangen van klaagster te behartigen. Verweerder bleek daarvoor onvoldoende deskundig te zijn. Hij heeft fouten gemaakt die verstrekkende gevolgen hebben voor klaagster. Verweerder heeft klaagster onvoldoende voorgelicht over de goede en kwade kansen van de procedure tegen de netbeheerder en hij heeft haar onvoldoende voorbereid op de procedure en de zitting in het bijzonder.

4    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft als eerste grief tegen de beslissing van de raad  aangevoerd dat de raad de klacht van klaagster anders lijkt te hebben omschreven dan de deken. Verweerder verwijst naar de klachtbeschrijving van de deken en stelt dat klaagster haar klacht bij de deken zodanig ruim en veelvuldig heeft omschreven dat een deel daarvan altijd op iedereen van toepassing lijkt te zijn.

5.2    Het hof oordeelt over deze grief als volgt. Het is aan de tuchtrechter om de klachtomschrijving vast te stellen. Dit geschiedt aan de hand van de klachtomschrijving die door een klager bij de deken wordt ingediend en zoals die uit het onderzoek van de deken blijkt (zie ook HvD 25 april 2016, 150129). De raad mag deze klachtomschrijving daarnaast ambtshalve aanvullen (art. 46d lid 9 Advocatenwet). Uit het proces-verbaal van het ter zitting van 16 juli 2018 verhandelde bij de raad blijkt dat de voorzitter van de raad een samenvatting van de klacht heeft voorgehouden. Gesteld noch gebleken is dat de klachtweergave van de raad in zijn beslissing afwijkt van hetgeen is voorgehouden bij de zitting van de raad.  Dat deze kennelijk afwijkt van de klachtomschrijving door de deken kan hier dus niet aan afdoen. De grief van verweerder slaagt niet. Het hof gaat uit van de door de raad vastgestelde klachtomschrijving.

5.3    In dit kader merkt het hof op dat de kern van de klacht van klaagster ziet op de kwaliteit van de door verweerder verleende diensten. Het hof begrijpt de uitspraak van de raad aldus dat de klacht gegrond is verklaard voor zover verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de slagingskans van de aanhangig te maken procedure tegen de netbeheerder, Liander, en verweerder in de dagvaarding tegen Liander de stelling van klaagster dat de vordering niet was verjaard onvoldoende had onderbouwd. Voor zover de klacht op andere aspecten van de handelwijze van verweerder ziet, is die ongegrond verklaard.

5.4    Het onderzoek in hoger beroep geeft verder geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de beoordeling van de raad. Het hof sluit zich aan bij deze beoordeling. Dit betekent dat de grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen en dat deze beslissing dient te worden bekrachtigd.

5.5    Verweerder heeft ter zitting van het hof verzocht om matiging van de proceskostenveroordeling vanwege zijn beperkte draagkracht. Hierover oordeelt het hof als volgt. De proceskostenveroordeling is gegrond op de omstandigheid dat de kosten van een tuchtprocedure moeten worden gedragen door de beroepsgroep en dat – bij gegrondverklaring van een bezwaar - het redelijk is van de verweerder een bijdrage te verlangen en niet de beroepsgroep voor de kosten te laten opdraaien. In dit verband wordt opgemerkt dat het bedrag van € 1.000,- wel een deel, maar (bij lange na) niet de volledige kosten dekt. Het hof hanteert dit bedrag als forfaitair bedrag, te vergelijken met het (civiele) liquidatietarief rechtbanken en hoven. Afwijking van dit tarief is in beginsel mogelijk, in het bijzonder op de gronden in de toelichting op het amendement genoemd, namelijk de eisen van proportionaliteit, de ernst van de gedraging, eventuele recidive en de draagkracht van verweerder. Het is daarbij aan de verweerder om de gronden voor de matiging op te geven. In de onderhavige zaak ziet het hof geen aanleiding voor matiging. De enkele omstandigheid dat verweerder alleen kantoor houdt en daardoor minder draagkracht zou hebben, is daarvoor niet toereikend. Ook overigens is niet gebleken van een gebrek aan draagkracht om de kostenveroordeling te voldoen.

5.6    Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a)    € 25,- reiskosten van klaagster;

b)    € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.7    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken  na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.8    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 8 oktober 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 18-306/DH/RO, voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, M. Pannevis, J.M. Rowel-van der Linde, G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2019

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 8 maart 2019.