ECLI:NL:TAHVD:2019:35 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180301D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:35
Datum uitspraak: 05-04-2019
Datum publicatie: 11-05-2019
Zaaknummer(s): 180301D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
  • Onvoorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: In aanvulling op de beslissing van 25 maart 2019 heeft het hof de aanvangsdatum van de onvoorwaardelijke schorsing vastgesteld bij (herstel)beslissing van 5 april 2019.

BESLISSING                                   

van 5 april 2019

in de zaak 180301D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Oost-Brabant

de deken

tegen:

verweerder

1    DE BESLISSING WAARVAN HERSTEL

In zijn beslissing van 25 maart 2019 in de onderhavige zaak heeft het Hof van Discipline de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch van 22 oktober 2018 in de zaak 18-495/DB/OB/D, vernietigd maar alleen ten aanzien van de opgelegde maatregel.

Het hof heeft bij die beslissing de door raad uitsproken geheel voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk alsnog voor een deel onvoorwaardelijk opgelegd.

Abusievelijk heeft het hof daarbij geen aanvangsdatum van schorsing genoemd.

Het hof zal deze kennelijke vergissing herstellen.

Het dictum van de beslissing van 25 maart 2019 komt daarmee als volgt te luiden.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch van 22 oktober 2018 in de zaak 18-495/DB/OB/D voor zover aan verweerder is opgelegd de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf weken;

in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 12 (twaalf) weken, waarvan 8 (acht) weken niet ten uitvoer zullen worden gelegd tenzij de raad later anders mocht oordelen op grond dat verweerder zich binnen een periode van twee jaar na heden heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging en

-    bepaalt dat de opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 1 mei 2019 of indien verweerder uit anderen hoofde geschorst is in de praktijkuitoefening of dan niet meer op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan die andere schorsing respectievelijk zodra verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven;

-    bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. E.J. Numann, M.P.C.J. van Bavel, M. Pannevis en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019. 

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 5 april 2019.