ECLI:NL:TADRSHE:2019:78 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-1021/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:78
Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 15-05-2019
Zaaknummer(s): 18-1021/DB/OB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dat verweerder in de bezwaarprocedure bij het UWV aspecten onderbelicht heeft gelaten is niet gebleken. Wel tekortgeschoten in de communicatie met klager: geen opdrachtbevestiging en geen schriftelijk advies aan klager gestuurd. Eveneens verzuimd om  processtukken vooraf in concept aan klager toe te sturen en verzuimd te reageren op een aantal e-mails van klager. Klacht over onjuiste toevoegingsaanvraag ongegrond. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 13 mei 2019

in de zaak 18-1021/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

                   klager

                   tegen:

                   verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 8 maart 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 20 december 2018 met kenmerk nr. 48|18|028K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2019. Verschenen zijn klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Klager wenste bezwaar te maken tegen een besluit van het UWV d.d. 13 oktober 2017 aangaande de verlaging van zijn WAO-uitkering. Klager is op 20 november 2017 door het Juridisch Loket voor rechtsbijstand verwezen naar verweerder.

2.3     Verweerder heeft vervolgens voor klager opgetreden in de bezwaarprocedure bij het UWV. Verweerder heeft klager bijgestaan op basis van een toevoeging. In de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand is vermeld dat de Raad voor Rechtsbijstand er ter zake de gezinssamenstelling van is uitgegaan dat klager “gehuwd/samenwonend” was. De door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdrage bedroeg € 461,--.  Na een door klager ingediend verzoek tot peiljaarverlegging is de eigen bijdrage vastgesteld op € 143,--, zijnde de laagste eigen bijdrage.

2.4     Verweerder heeft op 24 november 2017 een pro forma bezwaarschrift ingediend. Bij brief d.d. 22 december 2017 heeft het UWV verweerder verzocht om de gronden van het bezwaar in te dienen op uiterlijk 19 januari 2018.

2.5     Bij e-mail d.d. 15 januari 2018 heeft klager een aantal zaken en stukken die hij opgenomen wenste te zien in het bezwaarschrift, onder verweerders aandacht gebracht. Bij e-mail van 16 januari 2018 heeft verweerder aan klager bericht dat hij zou proberen om de opmerkingen van klager te verwerken in het bezwaarschrift. Bij brief d.d. 19 januari 2018, waarbij gevoegd een aantal bijlagen, heeft verweerder de gronden van het bezwaar bij het UWV ingediend. Bij deze brief was abusievelijk gevoegd een brief van verweerder aan een andere cliënt van verweerder, welk stuk niet in klagers dossier thuishoorde. Bij e-mail d.d. 19 januari 2018 heeft verweerder aan klager  een kopie van zijn brief aan het UWV gestuurd.

2.6     Bij e-mail van 29 januari 2018 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij het niet eens was met de opmerking van verweerder in diens brief aan het UWV d.d. 19 januari 2018 dat klager wenste te worden gehoord.

2.7     Bij e-mail van 5 februari 2018 heeft klager een aantal zaken en stukken onder verweerders aandacht gebracht met de opmerking dat hij deze wenste toe te voegen aan de reeds ingediende gronden van bezwaar. Bij e-mails d.d. 8 en 13 februari 2018 heeft klager verweerder gevraagd of de aanvullingen al waren verzonden naar het UWV.

2.8     Bij e-mail d.d. 19 februari 2018 heeft klager aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij niet tevreden was over verweerders bijstand en over de communicatie.

2.9     Op 21 maart 2018 heeft verweerder de e-mail met bijlagen van klager d.d. 5 februari 2018 integraal doorgestuurd aan het UWV als aanvulling op de reeds ingediende bezwaargronden.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat :

          1.         klager verscheidene malen heeft moeten bellen met verweerder om zijn bezwaarschrift op tijd verstuurd te krijgen;

          2.         het erop lijkt dat de administratie van verweerder niet op orde is, omdat verweerder via zijn secretaresse liet vragen over welke bezwaarprocedure klager belde, de bezwaarschrift-procedure van mevrouw B of die van hem;

          3.         verweerder in het bezwaarschrift de juridische en medische aspecten niet goed heeft belicht;

          4.         het ingediende bezwaarschrift onvolledig was omdat het UWV aangaf dat in het bezwaarschrift de omschrijving ontbrak waarom klager het niet eens was met de beslissing;

          5.         verweerder alleen maar zoveel mogelijk geld wil verdienen en geen oog heeft voor zijn cliënt;

          6.         verweerder de bezwaarschriften zonder zijn toestemming naar het UWV heeft gestuurd;

          7.         de bezwaarschriften van verweerder vol met taalfouten staan;

          8.         bij het ingediende bezwaarschrift privacy gevoelige informatie van derden zat, zodat klager het gevoel heeft dat het dossier niet meer veilig is bij verweerder;

          9.         verweerder niet heeft gereageerd op klagers emailberichten van 5, 8 en 13 februari 2018;

          10.       verweerder onzorgvuldig is geweest door één toevoeging aan te vragen voor klager en mevrouw B gezamenlijk, terwijl klager had aangegeven dat er geen sprake was van een fiscaal partnerschap;

          11.       klager door toedoen van verweerder een te hoge eigen bijdrage verschuldigd is;

                     12.       verweerder bij aanvang geen opdrachtbevestiging met afspraken over de tussenstand en voortgang van zijn zaak aan klager heeft gestuurd;

13.       verweerder geen inschatting heeft gemaakt van de slagingskans van het bezwaar;

                     14.       verweerder zonder overleg met en toestemming van klager een hoorzitting heeft afgesproken met het UWV.

                          4        VERWEER

                          4.1     Ad 1: Verweerder noteert termijnen in zijn agenda en heeft het bezwaarschrift in klagers zaak ook tijdig ingediend.

                          4.2     Ad 2: Verweerders administratie is wel op orde. Indien verweerders secretaresse heeft gevraagd in welke zaak klager belde is dat niet vreemd omdat klager eerder ook in de zaak van mevrouw B contact had gehad met verweerder.

                          4.3     Ad 3: Verweerder heeft in het bezwaarschrift de juridische en medische aspecten wel goed belicht. Het bezwaarschrift was inclusief de bijlagen 88 pagina’s. De e-mail van klager d.d. 5 februari 2018 met bijlagen is op 21 maart 2018 ingediend bij het UWV en wordt door het UWV bij de besluitvorming meegenomen.

                          4.4     Ad 4: Verweerder heeft een pro forma bezwaarschrift ingediend en het dossier opgevraagd. Dit is gebruikelijk. Na ontvangst van het dossier heeft verweerder het dossier met klager besproken en daarna zijn de gronden van bezwaar ingediend.

                          4.5     Ad 5: Verweerder bestrijdt dat hij alleen maar geld zou willen verdienen. Verweerder behandelt voornamelijk toevoegingszaken en heeft ook geen voorschot aan klager in rekening gebracht.

                          4.6     Ad 6: Verweerder heeft het dossier met klager besproken en daarbij aangegeven wat hij in het bezwaarschrift naar voren wilde brengen. Verweerder heeft het bezwaarschrift inderdaad niet voorafgaand aan indiening aan klager laten lezen. Maar dat was ook niet afgesproken.

                          4.7     Ad 7: Verweerder heeft geen opmerkingen over de verschrijvingen waarnaar klager verwijst.

                          4.8     Ad 8: Op verweerders kantoor wordt getracht om met de grootste zorgvuldigheid om te gaan met de gegevens in verband met de privacy. Helaas is bij het kopiëren van het lijvige bezwaarschrift in deze zaak een stuk uit een ander dossier terechtgekomen. Dat had niet mogen gebeuren. De privacy van klager is niet geschonden.

                          4.9     Ad 9: Verweerder had dat anders moeten doen, maar klager belangen zijn niet geschaad.

                          4.10   Ad 10 en 11: Verweerder heeft niet één toevoeging aangevraagd voor klager en mevrouw B gezamenlijk. Verweerder heeft twee afzonderlijke toevoegingen aangevraagd. De Raad voor Rechtsbijstand vraagt de inkomensgegevens op bij de Belastingdienst, niet bij verweerder. Na een door klager ingediend verzoek tot peiljaarverlegging is de eigen bijdrage vastgesteld op € 143,--, zijnde de laagste eigen bijdrage. Klager is niet in zijn belangen geschaad.

                          4.11   Ad 12: Verweerder heeft inderdaad geen opdrachtbevestiging aan klager toegestuurd, maar klager is niet in zijn belangen geschaad. Op basis van de verwijzing van het Juridisch Loket was duidelijk in welke zaak verweerder rechtsbijstand aan klager zou verlenen.

                          4.12   Ad 13: De kans van slagen is wel besproken. Verweerder geeft altijd in een persoonlijk gesprek aan wat de kans van slagen is.

                          4.13   Ad 14: Het is zeer gebruikelijk dat een hoorzitting plaatsvindt in een bezwaarprocedure bij het UWV. Verweerder achtte een hoorzitting van belang, maar als klager geen hoorzitting wenst kan daarvan worden afgezien. Klager is niet in zijn belangen geschaad.

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klachtonderdelen 1, 3, 4, 7 en 8 aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2     Klachtonderdelen 1, 3, 4, 7 en 8 

          De klachtonderdelen 1, 3, 4, 7 en 8 zien op de kwaliteit van het door verweerder ingediende bezwaarschrift en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder op 24 november 2017 een bezwaarschrift heeft ingediend en dat dit stuk niet de gronden van het bezwaar bevatte. Bij brief d.d. 19 januari 2018 heeft verweerder de gronden van het bezwaar bij het UWV ingediend. De raad overweegt dat het in de rechtspraktijk niet ongebruikelijk is om eerst een pro forma bezwaarschrift in te dienen en de gronden van het bezwaar daarna in een afzonderlijk stuk in te dienen. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder van het feit dat hij op 24 november 2017 een pro forma bezwaarschrift heeft ingediend, geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft gesteld dat hij de bij brief d.d. 19 januari 2018 ingediende gronden heeft aangevuld door op 21 maart 2018 de e-mail met bijlagen van klager d.d. 5 februari 2018 aan het UWV door te sturen. Klager heeft betwist dat verweerder klagers e-mail d.d. 5 februari 2018 heeft doorgestuurd aan het UWV. De raad oordeelt dat deze betwisting tardief is nu deze eerst ter zitting van de raad is gedaan. Dat verweerder in de bezwaarprocedure bij het UWV aspecten onderbelicht heeft gelaten is niet gebleken.

5.3     Verweerder heeft voorts weersproken de stelling van klager dat hij meermaals naar verweerders kantoor heeft moeten bellen teneinde zijn bezwaarschrift op tijd verstuurd te krijgen. Uit de overgelegde stukken blijkt hiervan ook niet. De taalfouten die klager verweerder verwijt en het abusievelijk bij de stukken gevoegde stuk betreffende een andere cliënt van verweerder kunnen naar het oordeel van de raad voorts niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden, nu niet is gebleken dat deze tot een andere inhoudelijke beoordeling van klagers bezwaar hebben geleid. De raad oordeelt kortom dat de klachtonderdelen 1, 3, 4, 7 en 8 ongegrond zijn.

5.4     Klachtonderdelen 6, 9, 12 en 13

          De klachtonderdelen 6, 9, 12 en 13 hebben betrekking op de wijze waarop verweerder met klager heeft gecommuniceerd en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Dat verweerder aan klager een opdrachtbevestiging heeft gestuurd, waarin hij de aan hem verschafte opdracht bevestigt en zijn analyse van de sterke en zwakke punten van de zaak van klager gaf, is niet komen vast te staan. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had in een zaak als deze een dergelijke analyse gemaakt en met zijn cliënt besproken. Daarna had hij één en ander schriftelijk of per e-mail aan zijn cliënt bevestigd. Verweerder heeft dit laatste niet gedaan, waarmee hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 

5.5     Vast staat dat verweerder de door hem bij het UWV ingediende stukken niet voorafgaand aan de indiening in concept aan klager heeft voorgelegd. De raad is van oordeel dat het niet binnen de door verweerder ten aanzien van de belangen van klager te betrachten zorgvuldigheid past om deze stukken zonder voorafgaande goedkeuring van klager aan het UWV te sturen. Naar het oordeel van de raad had verweerder klager zijn visie moeten laten geven over de inhoud van de in te dienen stukken, ook als in de beleving van verweerder niet expliciet was afgesproken dat de stukken eerst in concept aan klager zouden worden voorgelegd. Door dit na te laten heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.6     Verweerder heeft voorts erkend dat hij niet heeft gereageerd op klagers e-mailberichten van 5, 8 en 13 februari 2018. Ook dat is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad zal de klachtonderdelen 6, 9, 12 en 13 op grond van het voorgaande gegrond verklaren.

5.7     Klachtonderdelen 10 en 11

          De klachtonderdelen 10 en 11 hebben betrekking op de door verweerder ingediende toevoegingsaanvraag en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat klager gebruik wenste te maken van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, dat verweerder voor klager een toevoeging heeft aangevraagd en dat op die aanvraag positief is beslist onder oplegging van de laagste eigen bijdrage. Naar het oordeel van de raad valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder ter zake de toevoegingsaanvraag zou kunnen worden gemaakt. Nu iedere feitelijke grondslag ontbreekt, zullen de klachtonderdelen 10 en 11 ongegrond worden verklaren.

5.8     Klachtonderdeel 2

          Verweerder heeft toegelicht dat de secretaresse mogelijk heeft gevraagd of het telefoontje van klager betrekking had op klagers zaak of die van zijn huisgenote omdat klager vaker met verweerders kantoor contact had gehad over de zaak van zijn huisgenote. Van feiten die leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt ter zake verweerders administratie is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

5.9     Klachtonderdeel 5

          Het verwijt dat verweerder er enkel op uit is om zoveel mogelijk geld te verdienen is op geen enkele wijze met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag voor dit klachtonderdeel ontbreekt, zal het ongegrond worden verklaard.

5.10   Klachtonderdeel 14

          Niet is gebleken dat verweerder zonder overleg met en toestemming van klager een hoorzitting heeft afgesproken met het UWV. Verweerder heeft enkel in de brief d.d. 19 januari 2018 aan het UWV vermeld dat klager graag zou worden gehoord. De raad overweegt dat niet ongebruikelijk is om in het bezwaarschrift te vermelden dat de bezwaarmaker wenst te worden gehoord. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder klager heeft geadviseerd om gebruik te maken van de mogelijkheid om ter zitting te worden gehoord. Het is aan klager om van die mogelijkheid al dan niet gebruik te maken. Klagers belangen zijn niet geschaad door verweerders opmerking in de brief d.d. 19 januari 2018. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. 

  6       MAATREGEL

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij is tekortgeschoten in zijn communicatie met klager. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

  7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

  7.1     Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten  van klager,

            b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-          verklaart de klachtonderdelen 6, 9, 12 en 13 gegrond;

-          verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11 en 14 ongegrond;

-           legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en mr. N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2019.

Griffier                                                                                   Voorzitter