ECLI:NL:TADRSHE:2019:158 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-047/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:158
Datum uitspraak: 21-10-2019
Datum publicatie: 23-10-2019
Zaaknummer(s): 19-047/DB/LI
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  21 oktober  2019

in de zaak 19-047/DB/LI   

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 21 maart 2019 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 5 april 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief van 25 januari 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 21 maart 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht deels kennelijk ongegrond, deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 21 maart 2019 verzonden aan klagers.

1.4      Bij brief d.d. 11 april 2019, door de raad ontvangen op 12 april 2019 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 2 september 2019. Namens klagers is klager sub 1 verschenen. Verweerder is niet verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klagers en de nagekomen e-mail van verweerder d.d. 2 september 2019, waarin hij verklaart niet ter zitting van de raad te zullen verschijnen.

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen. 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1.    zonder van zijn voornemen kennis te geven aan klagers over te gaan tot executoriale beslaglegging op  de aandelen van X. en tot het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank Limburg tot verkoop (en overdracht) van de in beslag genomen aandelen op naam van klager en diens echtgenote (ex art. 474g Rv), waardoor misbruik van procesrecht is gemaakt;

2.    zijn handelen met betrekking tot de drie procedures die nog aanhangig zijn en de verpanding van de vordering die Y. heeft op X.

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

1.         Ten aanzien van klachtonderdeel 1 heeft de voorzitter ten onrechte  overwogen dat de civiele rechter in het kader van de beoordeling van het ingediende verzoek tot executoriale verkoop van de aandelen van klagers heeft bepaald dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid.

            Toelichting:

Nu verweerder zonder voorafgaande kennisgeving is overgegaan tot het nemen van rechts- en executiemaatregelen heeft hij misbruik van bevoegdheid gemaakt en heeft verweerder in strijd gehandeld met het bepaalde in gedragsregel 6 lid 2. Door het handelen van verweerder werden de belangen van klagers geschaad.

2.         Ten aanzien van klachtonderdeel 2 heeft de voorzitter ten onrechte overwogen dat het klachtonderdeel niet aan de eisen van artikel 46 Advocatenwet voldoet en dat het daarom kennelijk niet ontvankelijk moet worden verklaard.

                                               Toelichting:

-       Hoewel er nog drie procedures aanhangig waren heeft verweerder, zonder de uitkomsten van die procedures af te wachten, executoriaal beslag gelegd op de aandelen van klagers in X. en heeft hij executoriaal beslag gelegd onder diverse derden. Hierdoor werden klagers compleet uitgeschakeld.

-       Verweerder heeft klagers onjuist voorgelicht door mede te delen dat de vordering van Y. op X. verpand was aan de cliënt van verweerder, D.

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de door klagers aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      De raad overweegt dat ook in verzet niet is komen vast te staan of verweerder zelf dan wel diens cliënte opdracht heeft gegeven tot het nemen van executiemaatregelen, nu partijen daarover tegengestelde standpunten hebben ingenomen. De raad is voorts van oordeel dat ook in verzet niet duidelijk is geworden welk concreet tuchtrechtelijk verwijt klagers verweerder maken met hetgeen zij onder klachtonderdeel 2 naar voren hebben gebracht.

4.3      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2019.

Griffier                                                                                               Voorzitter