ECLI:NL:TADRSHE:2019:111 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-454/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:111
Datum uitspraak: 29-07-2019
Datum publicatie: 31-07-2019
Zaaknummer(s): 19-454/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft aan advocaat van de wederpartij voldoende duidelijk gemaakt op grond waarvan het belang van zijn cliente zich verzette tegen inwilliging van het verzoek om een nader uitstel.Toelichting niet nodeloos grievend jegens advocaat van de wederpartij. Klacht kennelijk ongegrond.      

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 

’s-Hertogenbosch van    29  juli 2019

in de zaak 19-454/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 11 juli 2019 met kenmerk K19-065, door de raad per email ontvangen op 11 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Klager treedt op als advocaat van BV X en verweerder als advocaat van BV Y. Tussen X en Y zijn bij het gerechtshof twee procedures aanhangig.

1.2      Klager heeft in een van beide procedures per email van 7 februari 2019 aan verweerder verzocht in te stemmen met een nader uitstel voor het nemen van de conclusie van antwoord. Verweerder heeft dit verzoek per email van 11 februari 2019 afgewezen. Verweerder schreef het volgende : “Ik heb inmiddels overleg gehad met cliënte over uw verzoek. Mijn cliënte kan niet instemmen met uw verzoek, gezien de eerdere opstelling in de diverse procedures van uw cliënt. “

1.3      Klager heeft vervolgens bij brief van 11 februari 2019 een verzoek om uitstel voor het indienen van de memorie van antwoord bij het gerechtshof ingediend. Verweerder heeft bij H14- formulier van 13 februari 2019 bezwaar gemaakt. Verweerder schreef onder meer het volgende: (Naam cliënte van verweerder) is van mening dat er voortvarend voort geprocedeerd dient te worden. (Klager) heeft in de andere procedure tussen partijen bij uw hof (nummer zaak) om strategische redenen verstek laten gaan met als enige doel de procedures te rekken. (zie PV comparitie na aanbrengen). (….)”.

1.4      Per email van 8 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

Verweerder zich in een H14-formulier aan het Hof diffamerend over klager heeft uitgelaten, klager in diskrediet heeft gebracht en in een kwaad daglicht heeft gesteld.

3             VERWEER

3.1       Verweerder heeft zijn cliënte gewezen op de tussen advocaten gebruikelijke onderlinge verhouding die berust op welwillendheid bij verzoeken om uitstel, maar zijn cliënte bleef uitdrukkelijk bij het standpunt dat zij geen nader uitstel wenste te verlenen, wegens de eerdere proceshouding van (de cliënte van) klager. Verweerder heeft vervolgens het standpunt van zijn cliënte verwoord.

3.2       Er was sprake van hoger beroep in twee executiegeschillen tussen X en Y. Door het gerechtshof werd in beide procedures een comparitie na aanbrengen bepaald, waarbij beide procedures via een rolvoeging door het Hof werden gevoegd. Tijdens de comparitie na aanbrengen verscheen de cliënte van klager wel in de ene procedure, maar niet in de andere. Het niet verschijnen in de procedure in hoger beroep in executiegeschil 2 kan in de visie van de cliënte van verweerder en van verweerder, niet anders worden geduid dan als een actie om de betreffende procedure uit elkaar te halen en dus de procedure te doen uitstellen/te rekken. Het na voeging door het Hof ter comparitie niet verschijnen in een van de twee executiegeschillen  heeft als resultaat dat de door het hof gevoegde zaken weer uiteenlopen en dus werd hiermee de procedure gerekt.

3.3       Gezien de bekendheid van het Hof met de gang van zaken na de rolvoeging en tijdens de comparitie na aanbrengen en de specifieke verwijzing hiernaar in het bericht en de in het H14–formulier opgenomen duiding over de redenen van verstek in executiegeschil 2, kan dit niet als een diffamerende opmerking worden gezien, noch worden geduid als een opmerking om klager in diskrediet te brengen c.q. om klager in een kwaad daglicht te stellen en/of om tot afwijzing van zijn verzoek om nader uitstel te komen.   

4             BEOORDELING

4.1      De klacht heeft betrekking op de wijze waarop verweerder heeft gereageerd op een verzoek om nader uitstel van klager voor het nemen van een conclusie van antwoord en dan met name diens reactie, zoals verwoord in het H14-formulier, richting het Hof.

4.2      Enerzijds geldt dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur in het algemeen gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid, zo ook in geval van een verzoek om uitstel. Anderzijds geldt dat een advocaat steeds het belang van zijn cliënt dient te behartigen. Partijdigheid is immers een kernwaarde van de advocatuur.  Een advocaat dient een verzoek om uitstel in beginsel met welwillendheid tegemoet te treden, tenzij het partijbelang zich daartegen verzet. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.3      Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk gemaakt op grond waarvan hij tot het oordeel is gekomen dat het belang van zijn cliënte zich verzette tegen inwilliging van het verzoek om nader uitstel van klager. Verweerder heeft in zijn email van 11 februari 2019 aan klager duidelijk gemaakt dat de proceshouding in eerdere procedures voor zijn cliënte aanleiding was om het verzoek om instemming met een nader uitstel voor het nemen van de conclusie van antwoord af te wijzen. Klager was dus bekend met de reden van afwijzing en had er rekening mee behoren te houden dat bij een verzoek om uitstel om klemmende reden of overmacht aan het Hof door verweerder namens zijn cliënte het standpunt zou worden ingenomen dat zijn cliënte hiermee niet instemde wegens de eerdere proceshouding van (de cliënte van) klager in een andere procedure. Verweerder heeft in zijn reactie op het verzoek om uitstel in het daartoe bestemde H14-formulier toegelicht waarom zijn cliënte in de eerdere proceshouding van klager in een andere procedure, die naar het oordeel van verweerder en zijn cliënte, enkel was gericht op het rekken van die procedure,  aanleiding zag niet met het verzoek om uitstel in te stemmen. Onder voormelde omstandigheden kan de toelichting van verweerder niet als nodeloos grievend jegens klager worden aangemerkt.

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet,   voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op  29  juli 2019

Griffier                                                                                   Voorzitter