ECLI:NL:TADRSGR:2019:95 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-072/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:95
Datum uitspraak: 15-05-2019
Datum publicatie: 03-06-2019
Zaaknummer(s): 19-072/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over informatieverstrekking en communicatie kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 15 mei 2019

in de zaak 19-072/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement den Haag (hierna: de deken) van 21 januari 2019 met kenmerk K142 2018 ar/ak, door de raad ontvangen op 25 januari 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is in een geschil met haar voormalig werkgever over arbeidsongeschiktheid bijgestaan door mr. B. Mr. B is een voormalig kantoorgenoot van verweerster.

1.2    Mr. B heeft in 2015 voor klaagster bij de Raad voor Rechtsbijstand subsidie aangevraagd voor het laten plaatsvinden van een “medisch haalbaarheids-onderzoek”. De subsidie is verleend, maar het beoogde onderzoek heeft niet plaatsgevonden.

1.3    Mr. B heeft het kantoor van verweerster op 1 juli 2017 verlaten, waarna verweerster de bijstand aan klaagster heeft overgenomen.

1.4    Op 28 augustus 2017 heeft verweerster aan klaagster geschreven dat zij de behandeling van de zaak heeft overgenomen van mr. B. Verweerster heeft geschreven dat mr. B klaagster heeft gevraagd om toezending van stukken, maar dat klaagster aan dat verzoek geen gehoor heeft gegeven. Volgens verweerster is weinig informatie voorhanden. In ieder geval is er volgens verweerster te weinig informatie voor het instellen van een procedure strekkend tot het verkrijgen van een schadevergoeding. Verweerster heeft uiteengezet welke gegevens noodzakelijk zijn voor het instellen van zo’n procedure. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om de arbodienst en de verzuimspecialist aansprakelijk te stellen voor schade en heeft bij haar brief twee conceptbrieven aan deze partijen gevoegd.

1.5    Bij e-mail van 21 september 2017 heeft klaagster te kennen gegeven akkoord te zijn met de conceptbrieven.

1.6    Verweerster heeft klaagster op 3 oktober 2017 laten weten dat de brieven aan de arbodienst en de verzuimspecialist die dag verzonden zijn.

1.7    Bij brief van 1 februari 2018 heeft verweerster klaagster laten weten dat zij lang in afwachting is geweest van reacties van de arbodienst en de verzuimspecialist. Ondanks zeven rapellen heeft de arbodienst niet gereageerd. De verzuimspecialist heeft te kennen gegeven dat zij het eerder al ingenomen standpunt dat zij niet aansprakelijk is voor schade van klaagster handhaaft. Verweerster heeft in de brief uitgelegd dat de enige mogelijkheid die rest het instellen van een civiele procedure is, maar dat deze procedure geen reële kans van slagen heeft. Daarvoor is volgens verweerster redengevend dat door klaagster geen bezwaar is ingesteld tegen de afwijzende beslissing op de WIA-aanvraag en het ontbreken van een “(uitgebreid) medisch advies (…) waaruit blijkt dat de bedrijfsarts zijn oordeel destijds gebrekkig en op basis van onjuiste informatie heeft gevormd en dat [de arbodienst] hierdoor onjuist heeft gehandeld”. Verweerster heeft tot slot geschreven dat zij graag binnen twee weken van klaagster verneemt, indien klaagster andere mogelijkheden ziet of over aanvullende informatie beschikt. Voor zover dat niet aan de orde is, heeft verweerster aangekondigd haar werkzaamheden voor klaagster te zullen staken.

1.8    In een e-mail van 14 februari 2018 aan klaagster heeft verweerster geschreven dat de maatschappelijk werkster van klaagster heeft verzocht om het dossier te sluiten. Verweerster heeft klaagster, zakelijk weergegeven, verzocht om het verzoek dat de maatschappelijk werkster namens haar heeft gedaan, te bevestigen.

1.9    In de brief van 13 maart 2018 aan klaagster heeft verweerster herhaald dat, zonder aanvullende informatie, geen kansrijke procedure kan worden ingesteld. Verweerster heeft daarbij verwezen naar eerdere brieven die aan klaagster zijn gezonden. Verweerster heeft geschreven dat klaagster niet heeft gereageerd op de brief van 14 februari 2018 en dat het dossier daarom op 28 februari is gesloten. Verweerster heeft verder het volgende geschreven:

“(…) Gisterenmiddag is er toch weer telefonisch contact met u en [maatschappelijk werkster] geweest. U gaf te kennen dat u uw belangen toch weer door ons wenst te laten behartigen en dat wij de zaak weer oppakken. Wij gaven u aan dat wij uw zaak pas weer kunnen oppakken op het moment dat wij - zoals herhaaldelijk aangegeven - over aanvullende (medische) bewijsstukken beschikken waaruit blijkt dat (de bedrijfsarts ingeschakeld door) uw werkgever u destijds nooit beter had mogen melden. Wij vrezen dat dergelijke informatie niet voorhanden is, daar wij hierom (zowel in 2015, 2016, 2017 en ook weer in 2018) herhaaldelijk om hebben verzocht, doch deze nooit hebben gekregen.

Coulancehalve spraken wij echter met u af dat het dossier nog een maand zal worden aangehouden, in afwachting van concreet (medisch) bewijs, welke doorslaggevend is/zal zijn voor de behandeling van uw zaak en het voeren van een gerechtelijke procedure. Indien wij dit niet van u mochten ontvangen, zal ons kantoor definitief over gaan tot het sluiten van uw dossier en het neerleggen van onze werkzaamheden. (…)

Volledigheidshalve gelieve u de brieven van ons kantoor, waaraan ik in dit schrijven verwijs, bijgaand aan te treffen. Dit is mede zodat uw maatschappelijk werkster een goed beeld van de situatie krijgt. (…)”

1.10    Op 4 april 2018 heeft klaagster het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) Wilt u bevestiging mailen dat u de dossier gaat sluiten. (…)”

1.11    Bij brief van 4 april 2018 aan klaagster heeft verweerster de sluiting van het dossier bevestigd. Verweerster heeft in de brief nog gewezen op de gevolgen van de sluiting voor de ten behoeve van klaagster verleende toevoeging.

1.12    Bij brief van 13 juni 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.13    Op 5 juli 2018 heeft klaagster telefonisch contact gezocht met verweerster en hebben zij elkaar gesproken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Het was niet mogelijk om contact te krijgen met verweerster of met haar kantoor.

b)    Klaagster is niet op de hoogte gesteld van het vertrek van mr. B van het kantoor van verweerster.

c)    Klaagster is niet gewezen op de mogelijkheid van een medisch haalbaarheidsonderzoek op kosten van de Raad voor Rechtsbijstand.

2.2    De stellingen die klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Gelet op de hiervoor onder de feiten weergegeven brieven en e-mails van verweerster aan klaagster en de omstandigheid dat verweerster klaagster op 5 juli 2018 telefonisch te woord heeft gestaan, heeft klaagster klachtonderdeel a onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.2    Tussen partijen is niet in geschil dat klaagster niet op de hoogte is gesteld van het vertrek van mr. B. Het was beter geweest als klaagster daarvan wel op de hoogte was gesteld. Van een gedraging (van verweerster) die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt, is echter geen sprake, omdat als onweersproken vaststaat dat klaagster het kantoor van verweerster om bijstand heeft verzocht en niet mr. B. Daar komt bij dat klaagster geen bezwaar heeft gemaakt tegen de overname van de bijstand door verweerster aan haar. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.3    Klaagster heeft gesteld dat zij tijdens het telefoongesprek op 5 juli 2018 heeft gevraagd om een medisch haalbaarheidsonderzoek. Tijdens het telefoongesprek bleek volgens klaagster dat verweerster niet op de hoogte was van de zaak. Verweerster heeft aangevoerd dat klager inderdaad vroeg om een medisch haalbaarheidsonderzoek en dat zij er toen op heeft gewezen dat mr. B al had geprobeerd om zo’n onderzoek te bewerkstelligen, maar dat deze pogingen tevergeefs waren gebleken. Volgens verweerster heeft zij tijdens het gesprek getracht om klaagster uit te leggen dat haar geen artsen bekend zijn die op basis van de subsidie van de Raad voor Rechtsbijstand een medisch onderzoek willen verrichten. Gelet op het verweer van verweerster is klachtonderdeel c kennelijk ongegrond.

4.4    Indien en voor zover klaagster heeft bedoeld ook nog andere onderdelen te vervatten in haar klacht, geldt dat zij niet heeft voldaan aan haar plicht als klager om de klacht duidelijk te formuleren.

Slotsom

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 15 mei 2019.