ECLI:NL:TADRSGR:2019:90 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-765/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:90
Datum uitspraak: 04-03-2019
Datum publicatie: 28-05-2019
Zaaknummer(s): 18-765/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt namens haar zoon die psychiatrische problemen heeft. Verweerder heeft een kwestie betreffende de terugvordering van het PGB van de zoon onvoldoende adequaat en voortvarend behandeld en heeft daarmee de belangen van de zoon geschaad. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 4 maart 2019

in de zaak 18-765/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder,

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 januari 2018 heeft klaagster, namens haar zoon van wie zij de curator is, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 september 2018 met kenmerk R 2018/72 ks/mb, door de raad ontvangen op 21 september 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Aan de meerderjarige zoon van klaagster (hierna: de zoon) is in 2014 een Persoonsgebonden Budget (hierna: PGB) toegekend van € 13.699,05 netto. De zoon lijdt aan schizofrenie.

2.2    Bij besluit van 28 maart 2015 heeft het zorgkantoor beslist om een deel van zijn PGB van 2014, een bedrag van € 3.249,05, terug te vorderen. Tegen het besluit is geen bezwaar ingesteld.

2.3    Bij brief van 1 april 2015 heeft het zorgkantoor de zoon verzocht om het bedrag van € 3.249,05 terug te betalen.

2.4    Op 1 april 2015 heeft klaagster, namens de zoon, een brief gestuurd naar het zorgkantoor met het verzoek om uitstel van betaling omdat de zoon opgenomen is. In de brief is onder meer geschreven:

“(…) Ik ben al maanden ziek en ben niet zoals al die tijd daarvoor zorgvuldig geweest met mijn administratie.

Al de jaren dat ik een PGB heb, heb ik alles keurig verantwoord. Door mijn ziekte weet ik op dit moment niet wat ik wel of niet gedaan heb in het laatste half jaar van 2014 en nu in 2015.

Ik hoop dat u wat coulance kan betrachten in deze tot ik weer hersteld ben. (…)”

2.5    Het zorgkantoor heeft het verzoek tot uitstel van betaling bij brief van 22 april 2015 afgewezen.

2.6    Het zorgkantoor heeft de zoon tussen de brief van 22 april 2015 en 30 november 2015 (zie hierna in 2.8) een aantal keren schriftelijk verzocht om betaling.

2.7    De zoon is door het Juridisch Loket verwezen naar verweerder. Het advies van 15 september 2015 van het Juridisch Loket luidt “verwijzing naar advocaat voor rechtsbijstand voor bezwaarschriftprocedure met een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding”.

2.8    In een brief van 30 november 2015 heeft de door het zorgkantoor ingeschakelde deurwaarder aan de zoon geschreven dat sprake is van een betalingsachterstand van € 3.801,63. Het zorgkantoor vorderde het PGB van de zoon terug, in verband met administratieve onvolkomenheden.

2.9    In zijn brief van 4 december 2015 aan de deurwaarder heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Bij verantwoording van de betalingen aan de hulpverlener uit het persoonsgebonden budget is er iets mis gegaan. [De zoon] heeft door zijn psychische problematiek in het laatste half jaar van 2014 en ook in het jaar 2015 zijn administratie niet goed bijgehouden en is papieren kwijtgeraakt. [De zoon] vraagt u om het dossier opnieuw te bekijken, uw vordering te heroverwegen en op basis van zijn persoonlijke situatie buiten invordering te stellen.

[De zoon] is voor zijn klachten al enige tijd onder behandeling bij psychiater (…) Mocht dit nodig zijn dan is [de zoon] bereid om u te machtigen om aanvullende informatie aan te vragen bij de behandelend sector. (…)”

2.10    Bij brief van 24 januari 2017 heeft de deurwaarder de zoon gewezen op zijn betalingsachterstand van € 3.880,85. De deurwaarder heeft rechtsmaatregelen aangekondigd.

2.11    In zijn brief aan de deurwaarder van 7 februari 2017 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Bij verantwoording van de betalingen aan de hulpverlener uit het persoonsgebonden budget is er iets mis gegaan. [De zoon] heeft door zijn psychische problematiek in het laatste half jaar van 2014 en ook in het jaar 2015 zijn administratie niet goed bijgehouden en is papieren kwijtgeraakt. [De zoon] vraagt u om het dossier opnieuw te bekijken, uw vordering te heroverwegen en op basis van zijn persoonlijke situatie buiten invordering te stellen. Dit verzoek heb ik namens [de zoon] al eerder op 4 december 2015 bij uw kantoor ingediend. De situatie van [de zoon] is er daarna alleen maar slechter op geworden. (…)”

2.12    Op 17 maart 2017 heeft de rechtbank de zoon bij verstek veroordeeld tot betaling van € 3.879,67 te vermeerderen met kosten, aan het zorgkantoor. Het vonnis is op 30 maart 2017 in persoon aan de zoon betekend, waarbij de deurwaarder bevel heeft gedaan tot betaling van € 4.940,44.

2.13    Bij beschikking van 17 maart 2017 is de zoon op verzoek van klaagster en zijn broer onder curatele gesteld, waarbij klaagster en de broer tot curatoren zijn benoemd.

2.14    Op 18 april 2017 heeft verweerder het volgende aan de zoon geschreven:

“(…) We bespraken uw zaak. Mijn brieven aan deurwaarder [F] zijn onbeantwoord gebleven. U heeft stukken bij mij afgegeven. U zou mij bellen maar ik heb nog niets gehoord. Mijn boodschap aan u is onbeantwoord gebleven. Wilt u deze week contact met mij opnemen. Er is namelijk een verstekvonnis tegen u gewezen dat op 30 maart 2017 in persoon is betekend. Dit heeft gevolgen. Soms is verzet mogelijk maar daaraan zijn kosten verbonden. Als ik deze week nog steeds niet hoor ga ik er vanuit dat u geen actie meer wilt ondernemen. Wanneer er nog iets onduidelijk is ook graag even bellen. (…)”

2.15    Op 14 augustus 2017 heeft de deurwaarder in een brief aan de zoon aangekondigd dat beslag zal worden gelegd als betaling uitblijft.

2.16    In een e-mail aan de deurwaarder van 18 augustus 2017 heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Hierbij het verzoek om de vordering in heroverweging te nemen en af te zien van de aangekondigde maatregelen (beslaglegging). Dit vanwege de bijzondere situatie en de actuele toestand van [de zoon] (zie bijgesloten beschikking ondercuratelestelling Rechtbank Rotterdam). (…)”

2.17    Op 18 september 2017 heeft verweerder het volgende aan de deurwaarder geschreven:

“(…) Op verzoek van [de zoon] (…) heb ik u op 18 augustus 2017 een e-mail verzonden met aanvullende stukken over de situatie van [de zoon]. De zaak zou opnieuw bekeken worden, maar ik heb niets meer gehoord. Hoor graag van u  maar als ik niets meer van u verneem ga ik er vanuit dat dit dossier gesloten wordt. (…)”

2.18    Bij brief van 15 november 2017 aan de zoon heeft de deurwaarder opnieuw aangekondigd dat bij het uitblijven van betaling beslag zal worden gelegd ter incasso van een bedrag van € 4.954,41.

2.19    Bij brief van 27 november 2017 heeft de deurwaarder aan de zoon laten weten dat verweerder “slechts twee keer contact heeft opgenomen met ons kantoor”.

2.20    Bij brief van 12 december 2017 heeft klager, als gemachtigde van de zoon, verweerder aansprakelijk gesteld.

2.21    Op 24 mei 2018 heeft bij de deken een bemiddelingsgesprek tussen partijen plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft klaagster aan de deken een aantal documenten overhandigd die onderdeel zijn gaan uitmaken van het klachtdossier.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij is tekortgeschoten in de behandeling van de zaak van de zoon.

3.2    Volgens klaagster heeft verweerder onvoldoende gecommuniceerd over (de voortgang van) de zaak van de zoon.

3.3    Op de stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd en de stukken die zij ter onderbouwing van de klacht heeft overgelegd zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder vindt dat hij niet is tekortgeschoten jegens de zoon en wijst aansprakelijkheid van de hand.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat verweerder tekort is geschoten bij de behartiging van de belangen van de zoon en zal de klacht gegrond verklaren. De raad licht dit als volgt toe.

5.2    Gesteld noch gebleken is dat verweerder met klaagster en haar zoon duidelijke afspraken heeft gemaakt over de opdracht en de werkzaamheden die hij zou verrichten. Evenmin is gebleken dat verweerder een juridische analyse heeft gemaakt van de kwestie. Voor zover verweerder dit alles heeft besproken met klaagster en/of haar zoon, heeft hij nagelaten het schriftelijk vast te leggen.

5.3    De suggestie van het Juridisch Loket om tegen het vaststellingsbesluit bezwaar in te stellen en om daarbij een beroep te doen op een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gevolgd. Dit  terwijl daarvoor gronden waren die niet zonder meer kansloos zijn. De zoon lijdt aan schizofrenie en is in 2015 psychiatrisch behandeld en uiteindelijk opgenomen; het ging in de periode dat het terugvorderingsbesluit is genomen slecht met zijn (psychische) gezondheid. De zoon is uiteindelijk onder curatele gesteld. Verweerder had dit alles kunnen aanvoeren ter onderbouwing van de stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en het beroep gegrond. Verweerder heeft dit nagelaten en gesteld noch gebleken is dat hij klaagster en de zoon heeft uitgelegd waarom.

5.4    Op 4 december 2015 heeft verweerder een, gelet op de precaire situatie uiterst summier, verzoek gedaan aan de deurwaarder om de vordering te heroverwegen. Verweerder heeft het verzoek tot heroverweging niet ook gedaan aan het zorgkantoor, dat schuldeiser is in deze kwestie. Uit de omstandigheid dat de deurwaarder verder is gegaan met het sturen van betalingsverzoeken blijkt dat naar aanleiding van zijn verzoek geen bereidheid bestond tot heroverweging van de vordering. Verweerder heeft vervolgens ruim een jaar niets gedaan voor de zoon; zijn volgende brief aan de deurwaarder is van 7 februari 2017. Deze brief is nagenoeg een herhaling van de brief van 4 december 2015 met de feitelijk niet onderbouwde toevoeging dat de toestand van de zoon alleen maar is verslechterd.

5.5    Volgens klaagster heeft zij de dagvaarding die heeft geleid tot het verstekvonnis van 17 maart 2017 aan verweerder gegeven. Verweerder heeft dit met klem betwist, zodat niet kan worden vastgesteld of verweerder op de hoogte was van de procedure. Verweerder heeft echter wel verklaard dat klaagster hem het verstekvonnis heeft gegeven. Het lag op de weg van verweerder om klaagster en de zoon daarop te informeren over de mogelijkheid van het instellen van verzet en de goede en kwade kansen in verzet. Uit de brief van 18 april 2017 blijkt dat verweerder dit heeft willen doen; verweerder heeft geprobeerd in contact te treden met de zoon en heeft hem gewezen op de mogelijkheid van verzet. De slechte psychische gesteldheid van de zoon in aanmerking genomen had verweerder het naar het oordeel van de raad echter niet mogen laten bij deze summier onderbouwde mededeling. Verweerder had er ook niet zomaar van uit mogen gaan dat de zoon geen verdere actie zou willen, als hij niet contact zou treden met verweerder. De kwetsbare situatie van de zoon en de gevolgen van het verstekvonnis hadden verweerder moeten bewegen om meer in het werk te stellen om contact te krijgen met de zoon of met klaagster.

5.6    Verweerder heeft tot slot nagelaten om de aansprakelijkstelling van klaagster direct te melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, op de grond dat hij meent niet aansprakelijk te zijn. Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven op de hoogte te zijn van de verplichting hiertoe en het belang ervan.

5.7    Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.8    De raad voegt tot slot toe dat verweerder pas is ingeschakeld nadat de termijn om tegen het terugvorderingsbesluit bezwaar in te stellen verstreken was. Gelet daarop staat niet vast dat bij adequaat optreden van verweerder het vaststellingsbesluit herzien zou zijn.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft de belangen van een kwetsbare cliënt ernstig veronachtzaamd. Verweerder heeft te weinig voor de zoon gedaan. Dat wat verweerder heeft gedaan is onvoldoende adequaat en voortvarend. Verweerder heeft aldus niet gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad acht de maatregel van berisping passend.

6.2    De raad voegt toe dat hij zich zorgen maakt over het gebrek aan basale praktijkvaardigheden van verweerder.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klaagster,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, M. Aukema, R.A.M. Oranje-Jorna en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2019.