ECLI:NL:TADRSGR:2019:89 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-983/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:89
Datum uitspraak: 27-02-2019
Datum publicatie: 28-05-2019
Zaaknummer(s): 18-983/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Het klachtrecht is niet voor eenieder in het leven geroepen maar alleen voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Hoewel aannemelijk is dat klaagster belang had bij de uitkomst van de procedure tussen de heer B. en Stichting V., is klaagster daarin geen partij geweest. Het voor het bestaan van een klachtrecht vereiste rechtstreekse belang van klaagster bij het handelen van verweerster ontbreekt dan ook.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 februari 2019

in de zaak 18-983/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 november 2018 met kenmerk R 2018/96 cij/dh, door de raad ontvangen op 27 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft een al jarenlang slepend conflict met haar buurman, de heer B. Klaagster heeft haar woning in eigendom. De heer B. huurt zijn woning van Stichting V.

1.2    Verweerster heeft de belangen van Stichting V. behartigd in een procedure tegen de heer B. In deze procedure heeft de kantonrechter op 21 januari 2018 vonnis gewezen en daarbij de vorderingen van Stichting V. tot ontbinding van de huurovereenkomst met de heer B. en ontruiming van zijn woning afgewezen.

1.3    Bij brief van 27 mei 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij onware informatie over klaagster aan de rechter heeft verstrekt, te weinig voor de belangen van klaagster is opgekomen, klaagster niet als getuige heeft opgeroepen en klaagster niet de kans heeft gehad stukken in te dienen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de Advocatenwet het klachtrecht niet voor eenieder in het leven heeft geroepen maar alleen voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen.

4.2    Hoewel naar het oordeel van de voorzitter wel aannemelijk is dat klaagster belang had bij de uitkomst van de procedure tussen de heer B. en Stichting V., is zij daarin geen partij geweest. Het voor het bestaan van een klachtrecht vereiste rechtstreekse belang van klaagster bij het handelen van verweerster ontbreekt dan ook. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht wordt derhalve niet toegekomen.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 27 februari 2019.