ECLI:NL:TADRSGR:2019:85 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-1016/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:85
Datum uitspraak: 27-03-2019
Datum publicatie: 28-05-2019
Zaaknummer(s): 18-1016/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen collega-advocaat is kennelijk ongegrond verklaard.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 27 maart 2019

in de zaak 18-1016/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 december 2018 met kenmerk K190 2018 ar/ak, door de raad ontvangen op 7 december 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft de behandeling van een letselschadezaak van klager overgenomen.

1.2    Bij e-mail van 6 juni 2016 (om 13.20 uur) heeft klager verweerder het volgende geschreven:

    “Hierbij de brief waarin [rechtsbijstandverzekeraar] aansprakelijkheid erkent, alsmede diverse relevante stukken (…)”

1.3    Bij e-mail van 21 november 2016 (om 12:17 uur) heeft klager verweerder het volgende geschreven:

    “(…) Hierbij ontvangt u mijn factuur aan [rechtsbijstandverzekeraar] ad EUR 3.155,07, v.v. de urenspecificatie, met het verzoek e.e.a. bij uw nota aan [rechtsbijstandverzekeraar] in te dienen en het mij toekomende bedrag ad 3.155,07 op korte termijn te (doen) uitbetalen door bijschrijving op een van onderstaande bankrekeningen (…)”

1.4    Bij e-mail van 21 november 2016 (om 14:27 uur) heeft verweerder klager het volgende bericht:

    “(…) Hier heb ik [rechtsbijstandverzekeraar] al eerder op gewezen. Meer kan ik niet doen (…)”

1.5    Bij e-mail van 25 oktober 2017 heeft klager verweerder het volgende geschreven:

    “(…) Ik heb u indertijd mijn factuur gestuurd. Volgens u heeft u deze meegestuurd aan [rechtsbijstandverzekeraar]. Tot op heden heb ik echter geen betaling ontvangen, d.w.z. noch van u, noch van [rechtsbijstandverzekeraar] (…)”

1.6    In reactie daarop heeft verweerder bij e-mail van 2 november 2017 klager het volgende bericht:

    “(…) Uw kosten heb ik destijds bij [rechtsbijstandverzekeraar] aan de orde gesteld. Vergoeding strandde evenwel af op de stellingname dat deze niet voldeden aan de dubbele redelijkheidstoets. Mij stonden geen argumenten ten dienste om die stellingname te bestrijden (…)”

1.7    Bij e-mail van 20 augustus 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

Naar de voorzitter begrijpt houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft nagelaten ervoor te zorgen dat de door klager aan verweerder toegestuurde factuur door de [rechtsbijstandverzekeraar] zou worden betaald. Daarnaast heeft verweerder verzuimd om klager uit eigener beweging op de hoogte te houden over de vergoeding van de factuur door de [rechtsbijstandverzekeraar].

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur in het algemeen gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Advocaten moeten elkaar met het oog op een goede beroepsuitoefening kunnen vertrouwen. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of verweerder als een behoorlijk advocaat heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. 

4.2    Uit het klachtdossier volgt dat verweerder de behandeling van een letselschadezaak als opvolgend advocaat van klager heeft overgenomen. In dit kader heeft verweerder de aan hem toegezonden declaratie van klager, doorgestuurd naar de [rechtsbijstandverzekeraar]. Meer kon en hoefde verweerder niet te doen: de voorzitter overweegt dat op een advocaat een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. Uit het klachtdossier  volgt niet dat klager nadien bij de [rechtsbijstandverzekeraar] heeft geïnformeerd naar de stand van zaken van deze declaratie. Hoewel het passend zou zijn geweest indien verweerder aan klager meteen toen hij het standpunt van [rechtsbijstandverzekeraar] had vernomen, dit aan klager zou hebben gemeld, geldt dat verweerder ook op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 27 maart 2019.