ECLI:NL:TADRSGR:2019:84 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-523/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:84
Datum uitspraak: 18-03-2019
Datum publicatie: 28-05-2019
Zaaknummer(s): 17-523/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing. Bij de eerdere tussenbeslissing 7 januari 2019 is aan de deken te Den Haag opgedragen om nader onderzoek te doen. Omdat na de tussenbeslissing van 7 januari 2019 is gebleken van bezwaren ten aanzien van de inzet van de (huidige) Haagse deken in deze zaak, heeft de raad beslist de zaak voor het onderzoek te verwijzen naar de deken Noord-Holland.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

Van 18 maart 2019

in de zaak 17-523/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…) B.V.

gevestigd te Alphen aan den Rijn

2.    (…)

gerechtsdeurwaarder

klagers

gemachtigde: mr. L

over:

verweerder

gemachtigde: mr. S

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenbeslissing van 7 januari 2019.

1.2    In die beslissing is, zakelijk weergegeven, aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de Haagse deken) opgedragen om nader onderzoek te doen naar deze klachtzaak.

1.3    Bij e-mail van 21 januari 2019 aan de raad hebben klagers erop gewezen dat de Haagse deken, mr. A.B. van Rijn, kantoorgenoot is van de gemachtigde van verweerder in deze zaak. Klagers hebben er op die grond bezwaar tegen dat nader onderzoek zal worden verricht door de Haagse deken.

1.4    Op 22 januari 2019 heeft verweerder de beschikking van het gerechtshof van 16 januari 2019 op het door klagers ingestelde beklag in de zin van artikel 12 Wetboek van Strafvordering toegezonden (zie 2.20 en 2.21 van de tussenbeslissing van 7 januari 2019). Het gerechtshof heeft het beklag afgewezen. 1803

1.5    Bij brief van 24 januari 2019 aan de raad heeft de Haagse deken meegedeeld dat hij als lid van de raad van discipline Den Haag betrokken is geweest bij een andere klachtzaak tegen verweerder en dat het hem daarom niet vrijstaat het onderzoek in deze klachtzaak te verrichten. De Haagse deken heeft geschreven dat hij bij ontvangst van de tussenbeslissing van 7 januari 2019 dadelijk aan de waarnemend deken heeft gevraagd om het onderzoek op zich te nemen.

1.6    Bij e-mail van 25 januari 2019 hebben klagers laten weten dat de Haagse deken naar hun mening eerder openheid van zaken had moeten geven. De bezwaren en zorgen van klagers ten aanzien van de onafhankelijkheid van het te verrichten onderzoek zijn door het bericht van de Haagse deken niet weggenomen.

1.7    Bij brief van 29 januari 2019 heeft verweerder gereageerd. Hij heeft, primair en zakelijk weergegeven, zijn bezwaren tegen de tussenbeslissing uiteengezet. Verweerder heeft subsidiair te kennen gegeven dat het “veeleer voor de hand [ligt] dat een dergelijk onderzoek dan in elk geval  door een (waarnemend) deken kan worden verricht buiten het ressort van uw Raad”. Verweerder heeft verder te kennen gegeven dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de Haagse deken.

2    BEOORDELING

2.1    De raad ziet in de omstandigheid dat de huidige Haagse deken in zijn hoedanigheid van lid van de raad betrokken is geweest bij een zaak tegen verweerder, in samenhang met de gang van zaken na de tussenbeslissing van 7 januari 2019, grond om de in die tussenbeslissing geformuleerde onderzoeksopdracht op te dragen aan een deken buiten het ressort van de raad van discipline Den Haag.

2.2    De deken  van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken Noord-Holland) heeft zich bereid verklaard om het onderzoek te verrichten. De raad zal de onderzoeksopdracht zoals geformuleerd in de tussenbeslissing van 7 januari 2019 dan ook aan haar opdragen.

2.3    De raad bepaalt dat tegen deze tussenbeslissing geen tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.

2.4    Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    draagt de deken Noord-Holland op om aanvullend onderzoek te verrichten zoals in de tussenbeslissing van 7 januari 2019 in 5.8 tot en met 5.15 weergegeven;

-    bepaalt dat de deken Noord-Holland uiterlijk op 18 juni 2019 aan de raad en partijen zal rapporteren over het aanvullende onderzoek;

-    bepaalt dat de griffier het klachtdossier aan de deken Noord-Holland zal verstrekken;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, P.C.M. van Schijndel, P.S. Kamminga en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2019.