ECLI:NL:TADRSGR:2019:83 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-781/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:83
Datum uitspraak: 04-03-2019
Datum publicatie: 28-05-2019
Zaaknummer(s): 18-781/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klacht onder de kwaliteit en voortvarendheid van de dienstverlening ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 4 maart 2019

in de zaak 18-781/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1.    Bij brief van 28 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2.    Bij brief aan de raad van 27 september 2018 met kenmerk R 2018/75 edl/mb, door de raad ontvangen op 28 september 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3.    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

1.4.    De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier zoals dat is toegezonden door de deken en van de brief van klaagster van 17 oktober 2018.

2.    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1.    Klaagster heeft een aantal civiele procedures gevoerd tegen de gemeente. Klaagster wenste tegen de hierop gevolgde vonnissen van de rechtbank hoger beroep in te stellen en heeft verweerster daarvoor om bijstand verzocht.

2.2.    Op 6 oktober 2017 en 16 oktober 2017 hebben gesprekken tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden op het kantoor van verweerster.

2.3.    In haar e-mail van 13 november 2017 aan verweerster heeft klaagster naar de stand van zaken gevraagd. Klaagster heeft in die e-mail geschreven dat zij verweerster die dag tweemaal tevergeefs had gebeld. Klaagster uitte verder haar ongenoegen over, samengevat, de omstandigheid dat verweerster naar de mening van klaagster haar afspraken om met de zaak aan het werk te gaan niet nakwam. Klaagster wees er in de e-mail op dat de termijn voor het instellen van hoger beroep die week zou verstrijken.

2.4.    In haar e-mail van 14 november 2017 aan verweerster heeft klaagster geschreven dat verweerster niet had gereageerd op telefoontjes en e-mails van klaagster. Klaagster heeft in die e-mail geschreven dat zij van de Raad voor Rechtsbijstand had vernomen dat verweerster pas op 30 oktober 2017 een toevoegingsaanvraag had ingediend. Klaagster heeft in de e-mail opnieuw haar ongenoegen geuit jegens verweerster en gewezen op de termijn voor het instellen van hoger beroep.

2.5.    In haar mail van 14 november 2017 aan klaagster heeft verweerster geschreven dat de appeldagvaardingen waren betekend en tijdig aangebracht zouden worden bij het gerechtshof. Verweerster schreef dat zij een termijn zou krijgen voor het opstellen en indienen van een memorie van grieven en dat zij de grieven in concept aan klaagster zou voorleggen. Verweerster ging in haar bericht ook in op de door haar aangevraagde toevoeging(en). Verweerster heeft verder het volgende geschreven:

“(…) Voorts wil ik duidelijk maken dat ik de zaak niet op 6 oktober heb aanvaard. Op 6 oktober hebben wij voor het eerst een gesprek gehad. Ik heb u toen aangegeven dat ik niet verwacht dat het hof een ander beslissing zal nemen dan de rechtbank en heb geen stukken in ontvangst genomen. Daarom kon ik ook geen toevoeging aanvragen. Ik heb u geadviseerd om over het instellen van het hoger beroep na te denken in verband met de proceskostenveroordeling. Pas als u zeker bent dat u in hoger beroep wil gaan, mocht u terugkomen. Op 16 oktober hadden wij een afspraak. Ik heb [t]oen uw dossier genomen, maar ik móést niet rond 16 oktober een toevoeging aanvragen. We zijn echt niet te laat. Maakt u zich geen zorgen.

Tijdens het gesprek op 2 november op mijn kantoor heb ik u aangegeven dat er 3 toevoegingen waren aangevraagd. U wilde de aanvraag zien en deze heb ik u ook laten zien. U wilde weten wat ik bij de aanvraag als reden heb opgegeven. Ik heb u toen uitgelegd dat ik bij de motivering ‘onrechtmatige overheidsdaad’ heb aangegeven en heb u ook aangegeven dat het 3 aparte vonnissen zijn met aparte rolnummers. Daarom heb ik 3 keer appel moeten instellen en 3 keer een toevoeging moeten aanvragen.

Uw zaak is voor mij even belangrijk als voor u. Ik heb de opdracht aanvaard en zal bij de uitvoering daarvan de uiterste zorg besteden. (…)”

2.6.    In haar reactie van 15 november 2017 heeft klaagster onder meer haar ongenoegen kenbaar gemaakt over de omstandigheid dat verweerster dagvaardingen heeft uitgebracht zonder deze eerst aan klaagster voor te leggen en, zoals zij stelt, zonder klaagster daarover te informeren. Klaagster heeft verder haar ongenoegen geuit over de gebrekkige communicatie met verweerster.

2.7.    In een emailbericht van 19 november 2017 aan verweerster heeft klaagster haar bericht van 15 november 2017 opnieuw onder de aandacht van verweerster gebracht, omdat deze daarop niet had gereageerd. Klaagster heeft zich verder beklaagd over het ontbreken van (originele) facturen in haar dossier.

2.8.    Op 20 november 2017 heeft verweerster gereageerd op de berichten van klaagster van 15 en 19 november 2017. Verweerster heeft geschreven dat klaagster “wel degelijk” wist dat zij appeldagvaardingen zou uitbrengen en dat de grieven later ingediend zouden worden, omdat verweerster dit op 2 november 2017 aan klaagster heeft verteld. De uitgebrachte dagvaardingen heeft verweerster met haar bericht meegezonden. Verweerster heeft verder het volgende geschreven:

“(…) U wijst mij erop dat ik mijn werk goed moet doen. Als advocaat zijnde, moet ik mijn advies aan cliënten uitbrengen en mijn advies in uw zaak is dat ik geen kans zie dat u het hoger beroep zal gaan winnen. Desondanks wilde u in hoger beroep. U verwijt mij dat ik het eens ben met de gemeente. Hieruit concludeer ik dat u geen vertrouwen hebt in mijn handelen. Zo kan ik uw belangen niet behartigen. (…)”

Verweerster heeft verder, zakelijk weergeven, de klachten van klaagster van de hand gewezen. Volgens verweerster is het niet zinvol om een gesprek over de klachten te laten plaatsvinden; naar haar mening “is het nergens misgegaan en verlopen zoals het is afgesproken”. Verweerster heeft aangekondigd dat zij de zaak van klaagster niet meer zal behandelen en dat zij zich zal terugtrekken, zodra zich een opvolgende advocaat heeft gemeld.

2.9.    In haar bericht aan klaagster van 27 november 2017 heeft verweerster laten weten dat zich namens de wederpartij in de ingestelde procedures een advocaat heeft gesteld, dat zij na 28 november 2017 bericht zal ontvangen van het gerechtshof wanneer de grieven ingediend moeten worden en dat zij klaagster daarover zal berichten. Verweerster heeft verder geschreven:

“(…) Met betrekking tot de dagvaardingen die verstuurd zijn, wil ik u nog mededelen dat aan die dagvaardingen niets veranderd kon worden. De wettelijke eisen staan erin. Die teksten mogen niet veranderd of weggehaald worden. Uw goedkeuring had dan ook geen toegevoegde waarde. Bij het hof gaat het om de grieven en die moeten nog komen. (…)”

2.10.    Bij brief van 30 november 2017 aan verweerster heeft de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om nadere informatie in verband met de toevoegingsaanvragen. Op 11 en 15 december 2017 heeft verweerster deze nadere informatie aan de Raad voor Rechtsbijstand verstrekt.

2.11.    In haar e-mail van 22 december 2017 heeft klaagster aan verweerster gevraagd of zij bij de advocaat die een andere zaak van klaagster in behandeling heeft, heeft gevraagd of zij die zaak kon overnemen. Klaagster heeft in de e-mail geschreven dat zij verweerster tijdens het eerste gesprek op de hoogte heeft gesteld van de andere zaak die in behandeling was bij een andere advocaat.

2.12.    Verweerster heeft op 28 december 2017 gereageerd. Verweerster heeft ontkend dat zij de andere advocaat een overnameverzoek heeft gedaan. Verweerster heeft geschreven dat zij de andere advocaat slechts heeft gevraagd “of hij de toevoeging had in de zaak die ik deed en als dat zo was of hij mij de toevoeging kon sturen”.

2.13.    Op 31 december 2017 heeft klaagster aan verweerster geschreven dat zij een gesprek wenste, omdat de behandeling van haar zaak niet verliep zoals zij dat had verwacht.

2.14.    Op 21 januari 2018 heeft klaagster de opdracht aan verweerster  beëindigd.

2.15.    Op 31 januari 2018, 13.19 uur, heeft verweerster klaagster laten weten dat zij zich bij het gerechtshof heeft onttrokken als advocaat van klaagster. Zij heeft verder geschreven dat klaagster spoedig een andere advocaat moet vinden die van grieven kan dienen. Verweerster heeft laten weten dat de termijnen voor het indienen van grieven in twee van de zaken zou eindigen op 6 februari 2018 en in de derde zaak op 20 februari 2018 en dat de opvolgens advocaat “wellicht” om een uitstel kan vragen bij het gerechtshof. Verweerster heeft verder laten weten dat zij aan niemand “(medische) stukken van 2008” heeft verstrekt. Verweerster heeft tot slot toegezegd dat zij het dossier van klaagster zou vernietigen.

2.16.    In een bericht van 31 januari 2018, 13.31 uur, heeft verweerster klaagster gewezen op de gevolgen van haar onttrekking als advocaat. Verweerster heeft volgende geschreven:

“(…) Na onttrekking wordt de zaak verwezen naar de roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat. Deze advocaat kan om een uitstel vragen voor het indienen van de grieven.

Indien zich geen andere advocaat stelt, vervalt uw recht om de grieven in te dienen en kan de wederpartij verzoeken in de zaak arrest te wijzen. Indien zich op deze roldatum geen andere advocaat stelt en de wederpartij niet verzoek in de zaak arrest te wijzen of de proceshandeling waarvoor zij staat op deze datum niet verricht, wordt de zaak ambtshalve doorgehaald. (…)´

2.17.    Op 9 maart 2018 heeft klaagster onder meer het volgende geschreven aan verweerster:

“(…) Ik heb u op 2 februari en opnieuw op 1 maart jl. e-mails gestuurd met een paar vragen en verzoeken, maar ik heb steeds geen enkel reactie en antwoord gehad, dit vind ik echt belachelijk en behoorlijk onder iedere norm en niveau. Ik wil van u heldere antwoord hebben voor volgende vragen: (…)”

2.18.    Verweerster heeft op 12 april 2018 gereageerd op het bericht van klaagster van 9 maart 2018.

3.    KLACHT

3.1.    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster stelt dat verweerster akkoord is gegaan met de door klaagster gestelde voorwaarden bij het aannemen van de zaak. Deze voorwaarden hielden in dat verweerster alle stappen en alle beslissingen in overleg met, en na instemming van, klaagster zou verrichten. Klaagster zou verder alle correspondentie toegezonden krijgen. Verweerster is deze afspraken niet nagekomen en is volgens klaagster volledig haar eigen gang gegaan. Klaagster verwijt verweerster in het bijzonder het volgende. 

a)    Verweerster heeft te laat toevoegingen aangevraagd.

b)    Verweerster heeft klaagster niet tijdig geïnformeerd over het moment waarop bij het gerechtshof grieven ingediend moesten worden.

c)    Verweerster heeft klaagster onvoldoende op de hoogte gehouden van “de ontwikkelingen” in de zaak.

d)    Verweerster heeft vonnissen van de rechtbank naar de Raad voor Rechtsbijstand en de deurwaarder gestuurd, terwijl zij dit niet met klaagster had besproken.

e)    Door toedoen van verweerster zijn voor klaagster problemen ontstaan bij de overdracht van het dossier aan een opvolgende advocaat.

f)    Verweerster heeft stukken uit het procesdossier ten onrechte niet naar klaagster gezonden.

g)    Door toedoen van verweerster is de procedure bij het gerechtshof onnodig vertraagd, waardoor klaagster in haar positie is benadeeld.

h)    Verweerster heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden die klaagster heeft gesteld bij het verstrekken van de opdracht aan verweerster.

i)    Verweerster heeft klaagster niet laten weten dat zij een “kale appeldagvaarding” had uitgebracht.

j)    Verweerster heeft niet of niet voortvarend gereageerd op berichten van klaagster.

k)    Verweerster heeft zonder overleg met klaagster contact gezocht met de advocaat die een andere zaak voor klaagster behandelde. Verweerster heeft daarbij misverstanden veroorzaakt.

3.2.    De stellingen die klaagster aan de klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4.    VERWEER

4.1.    Volgens verweerster heeft meer dan voldoende overleg plaatsgevonden. Volgens verweerster vindt klaagster het moeilijk te accepteren dat wat zij wil niet zonder meer juridisch mogelijk is.

4.2.    Verweerster heeft met klaagster besproken dat zij een toevoeging zou aanvragen. Dat de aanvraag twee weken na het intakegesprek heeft plaatsgevonden, betekent niet dat de aanvraag te laat is. Verweerster stelt dit aan klaagster te hebben uitgelegd in een e-mail van 14 november 2017. Verweerster heeft verder aangevoerd dat bij de Raad voor Rechtsbijstand onduidelijkheid bestond over de toevoegingsaanvragen en dat het daarom langer dan gebruikelijk heeft geduurd voordat de toevoegingen zijn verleend.

4.3.    Verweerster heeft aangevoerd dat een toevoegingsaanvraag onderbouwd moet zijn. Zij heeft dit in een e-mail van 6 november 2017 aan klaagster uitgelegd. Door het overleggen van de vonnissen aan de Raad voor Rechtsbijstand zijn de belangen van klaagster niet geschaad.

4.4.    Tijdens een gesprek op 2 november 2017 heeft verweerster aan klaagster uitgelegd dat zij eerst een appeldagvaarding zou uitbrengen en dat zij op een later tijdstip grieven zou indienen. Verweerster stelt dit te hebben bevestigd in een e-mail van 14 november 2017. Verweerster heeft ook aan klaagster uitgelegd dat de vonnissen met de appeldagvaardingen meebetekend moeten worden en dat de vonnissen aldus aan de deurwaarder verstrekt moesten worden.

4.5.    Volgens verweerster is er geen sprake van dat enige termijn in gevaar is geweest. Het dossier “kon in alle rust worden overgedragen aan een nieuw te zoeken advocaat”.

4.6.    Verweerster stelt het dossier aan de opvolgende advocaat te hebben overgedragen en de originele documenten aan klaagster te hebben teruggegeven. Verweerster heeft hierover op 12 april 2018 met klaagster gemaild.

4.7.    Volgens verweerster heeft zij van de Raad voor Rechtsbijstand vernomen dat klaagster ook werd bijgestaan door een andere advocaat. Voor verweerster en de Raad voor Rechtsbijstand was niet duidelijk of het ging om een andere zaak en in dat verband heeft verweerster contact gezocht met de andere advocaat van klaagster.

5.    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1.    Er is geen regel die voorschrijft binnen welke termijn na het verlenen van een opdracht door een cliënt een toevoeging aangevraagd moet worden. Uitgangspunt is dat advocaten toevoegingen voortvarend aanvragen, zodat de belangen van de cliënt niet worden geschaad en de cliënt binnen een redelijke termijn weet waar hij aan toe is. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad voldoende voortvarend toevoegingen aangevraagd ten behoeve van de behandeling van de zaken van klaagster en de toevoegingen zijn uiteindelijk ook verleend. De belangen van klaagster zijn niet geschaad en klachtonderdeel a is ongegrond.

Klachtonderdeel b), e) en g)

5.2.    De raad begrijpt dit klachtonderdeel e aldus dat klaagster verweerster verwijt dat zij te lang heeft gewacht met reageren op de e-mail van 21 januari 2018, in aanmerking genomen dat de termijn voor het indienen van grieven nabij was. Als gevolg daarvan zijn de belangen van klaagster geschaad. Aldus zien de klachtonderdelen b, e en g alle op de stelling van klaagster dat verweerster onvoldoende voortvarend heeft opgetreden bij de behandeling van de hoger beroepen.

5.3.    Verweerster heeft klaagster op 27 november 2017 laten weten dat het gerechtshof na 28 november 2017 een termijn zou stellen voor het indienen van grieven en dat zij klaagster daarover zou berichten. Nadat klaagster de opdracht aan verweerster op 21 januari 2018 heeft beëindigd, heeft verweerster haar op 31 januari 2018 laten weten dat in twee zaken op 6 februari 2018 en in een zaak op 21 februari 2018 grieven ingediend moesten worden bij het gerechtshof.

5.4.    In haar e-mails van 31 januari 2018 heeft verweerster de gevolgen van de beëindiging van de opdracht op verzoek van klaagster onder de aandacht van klaagster gebracht. Daarbij heeft verweerster onder meer kenbaar gemaakt dat het gevolg van haar onttrekking bij het gerechtshof is, dat de zaken zouden worden verwezen naar een roldatum gelegen op een termijn van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat. Verweerster heeft erop gewezen dat de nieuwe advocaat om een uitstel zou kunnen vragen voor het indienen van de grieven. Gelet op het geldende procesreglement zou dat uitstel ook zijn verleend. Het was beter geweest als verweerster dit laatste ook uitdrukkelijk aan klaagster had meegedeeld. Dat verweerster dit heeft nagelaten is echter van onvoldoende belang om te leiden tot gegrondheid van de klacht. Klaagster had immers voldoende tijd om een andere advocaat te vinden die de drie memories van grieven zou kunnen opstellen en indienen. Dat de procedure bij het gerechtshof vertraging kon oplopen door de onttrekking van verweerster is niet aan verweerster verwijtbaar, omdat zij zich heeft onttrokken op verzoek van klaagster.

5.5.    Voor zover klaagster erover klaagt dat verweerster drie "kale appeldagvaardingen", dat wil zeggen appeldagvaardingen waarin de grieven nog niet zijn geformuleerd, heeft laten uitbrengen, wijst de raad erop dat dit een gebruikelijke gang van zaken is. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat tussen klaagster en verweerster is afgesproken dat verweerster de grieven in afwijking hiervan toch al in de appeldagvaardingen zou verwoorden.

5.6.    Voor zover klaagster erover klaagt dat verweerster niet op de eerste roldatum waarop de drie zaken voor het indienen van de memorie van grieven stonden de memorie van grieven heeft ingediend, wijst de raad erop dat ook dit geen ongebruikelijke gang van zaken is. Gesteld noch gebleken is dat klaagster en verweerster op dit punt een afspraak hebben gemaakt waaraan verweerster zich niet heeft gehouden. Daar komt bij dat het ging om het opstellen van drie memories van grieven en dat het contact tussen klaagster en verweerster moeizaam verliep ten gevolge waarvan verweerster op 20 november 2017 al eens had meegedeeld de belangen van klaagster niet meer te zullen behartigen. Gelet op dit alles valt verweerster niet te verwijten dat zij niet op de eerste roldatum de drie memories van grieven heeft genomen.

5.7.    Indien en voor zover verweerster in haar positie is benadeeld, is dat niet verwijtbaar aan verweerster. Zoals de raad hiervoor ook al heeft overwogen heeft verweerster zich immers op verzoek van klaagster onttrokken, waarna het aan klaagster was tijdig een andere advocaat te vinden.

5.8.    De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat klachtonderdelen b, e en g ongegrond zijn.

Klachtonderdeel c)

5.9.    Verweerster heeft voor klaagster toevoegingen aangevraagd en heeft de aanvragen aan klaagster getoond. Verweerster heeft voor klaagster appeldagvaardingen opgesteld en laten betekenen. Verweerster heeft er daarmee voor gezorgd dat de appeltermijn niet onbenut is verstreken. Dat verweerster ervoor heeft gekozen om met de dagvaardingen niet meteen grieven in te dienen is niet iets waarvoor haar een verwijt treft. Het is niet ongebruikelijk om op deze wijze te werk te gaan. Bovendien is begrijpelijk dat verweerster meer tijd nodig had om de grieven, in overleg met klaagster, op te stellen.

5.10.    Van verweerster kan naar het oordeel van de raad niet worden verwacht dat zij haar cliënten één op één op de hoogte houdt van haar communicatie met de Raad voor Rechtsbijstand over de toevoegingen voor deze cliënten, omdat dit in de eerste plaats een aangelegenheid tussen de advocaat en de Raad voor Rechtsbijstand is. Indien en voor zover die communicatie hiertoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld indien een afwijzing dreigt of de advocaat niet beschikt over noodzakelijke nadere stukken die de cliënt wel kan verstrekken, ligt het in de rede dat de advocaat zijn cliënt in de (verdere) communicatie betrekt, maar dat iets dergelijks hier aan de hand is geweest, is gesteld noch gebleken.

5.11.    Zoals hiervoor al overwogen is verweerster niet tekortgeschoten bij het verstrekken van informatie met betrekking tot (de termijnen voor indiening van) de grieven. Gelet op dit alles komt de raad tot het oordeel dat verweerster klaagster voldoende op hoogte heeft gehouden van de voortgang van de zaak. Klachtonderdeel c is ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.12.    Verweerster heeft terecht aangevoerd dat een toevoegingsaanvraag moet worden onderbouwd. Verweerster heeft dit gedaan door aan de Raad voor Rechtsbijstand de vonnissen van de eerste aanleg te overleggen. Het valt binnen de vrijheid die een advocaat toekomt om dit te doen door middel van het verstrekken van vonnissen uit de eerste aanleg. De Raad voor Rechtsbijstand is een professionele instantie waarvan verwacht mag worden dat die met zulke stukken correct en vertrouwelijk zal omgaan. Verweerster heeft daarmee dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld. Dat verweerster de aanvraag mogelijk ook op een andere wijze had kunnen onderbouwen maakt dit niet anders. Daar komt bij dat niet is gebleken dat verweerster door het verstrekken van de vonnissen aan de Raad voor Rechtsbijstand de belangen van klaagster heeft geschaad.

5.13.    Verweerster heeft de vonnissen in eerste aanleg met de appeldagvaardingen laten meebetekenen. Ook hiermee heeft zij de belangen van klaagster niet geschaad. De wederpartij van klaagster was al op de hoogte van de inhoud van de vonnissen en het gerechtshof zal, voor de beoordeling van het hoger beroep, ook kennis moeten nemen van die vonnissen. De mogelijkheid dat op deze wijze ook de deurwaarder kennis heeft genomen van de vonnissen, betekent evenmin dat de belangen van klaagster zijn geschaad, in aanmerking genomen dat op de deurwaarder de plicht tot geheimhouding rust.

5.14.    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klachtonderdeel d ongegrond is.

Klachtonderdeel f)

5.15.    Verweerster heeft aangevoerd dat zij originele stukken uit het dossier heeft geretourneerd aan klaagster en dat zij het dossier voor het overige heeft vernietigd. Daarmee heeft zij voldaan aan de wens van klaagster.

5.16.    Klaagster en verweerster spreken elkaar op dit punt tegen en de raad kan niet vaststellen wat zich heeft voorgedaan. Het had op de weg van klaagster gelegen om duidelijk te maken welke stukken zij verweerster heeft verstrekt en welke stukken door deze niet zijn geretourneerd. Klaagster heeft dat nagelaten en bij deze stand van zaken zal het klachtonderdeel als onvoldoende feitelijk onderbouwd ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel h)

5.17.    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat aan een advocaat vrijheid toekomt met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en bij de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbegrensd, maar wordt beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht.

5.18.    De raad kan gelet op hetgeen klaagster en verweerster over en weer hebben gesteld (en weersproken,) niet vaststellen welke voorwaarden klaagster bij het in de opdracht geven van de zaak aan verweerster heeft gesteld en welke voorwaarden partijen zijn overeengekomen. Gelet hierop en de vrijheid die verweerster als advocaat toekomt in aanmerking genomen, kan niet worden vastgesteld dat verweerster op dit punt is tekortgeschoten jegens klaagster. Klachtonderdeel h is ongegrond.

Klachtonderdeel i)

5.19.    Verweerster heeft, in lijn met de opdracht die klaagster haar heeft gegeven, tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft gekozen om dit te doen door middel van het uitbrengen van “kale dagvaardingen”. Gelet op de vrijheid die verweerster toekomt om haar werk in te richten op de wijze die haar het best voorkomt, stond het verweerster vrij om op deze manier te werk te gaan. Dat zij hierover geen overleg heeft gevoerd met klaagster en niet om instemming van klaagster heeft gevraagd betekent niet dat verweerster is getreden buiten de grenzen van de vrijheid die haar toekomt. Verwezen wordt naar hetgeen onder5.5. en 5.6 is overwogen. Klachtonderdeel h is ongegrond.

Klachtonderdeel j)

5.20.    De raad stelt aan de hand van de hiervoor weergegeven feiten vast dat verweerster telkens heeft gereageerd op berichten van klaagster. Verweerster heeft daarmee naar het oordeel van de raad niet onredelijk lang gewacht.  Dat klaagster hogere verwachtingen had en snellere reacties van verweerster had gewild is niet maatgevend. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel k)

5.21.    Verweerster heeft, naar het oordeel van de raad terecht, contact gezocht met een andere advocaat die (ook) een zaak van klaagster in behandeling had. Verweerster heeft immers onweersproken aangevoerd dat de reden daarvoor was dat bij de Raad voor Rechtsbijstand onduidelijkheid bestond over het antwoord op de vraag of al een toevoeging was verleend voor de zaken die klaagster aan verweerster had opgedragen. Het lag op de weg van verweerster duidelijkheid te krijgen. Dit was ook in het belang van klaagster. Verweerster heeft na overleg met de andere advocaat vastgesteld dat geen sprake was van behandeling van dezelfde zaak. Deze vaststelling in aanmerking genomen bestond er naar het oordeel van de raad geen noodzaak klaagster in kennis te stellen van het overleg met de andere advocaat. Dat verweerster door haar contact met de andere advocaat heeft gezorgd voor misverstanden is de raad niet gebleken. Klachtonderdeel k is ongegrond.

Slotsom

5.22.    De slotsom is dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, M. Aukema, A.J.N. van Stigt en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2019.