ECLI:NL:TADRSGR:2019:72 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-204/DH/RO/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:72
Datum uitspraak: 29-04-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Zaaknummer(s): 19-204/DH/RO/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond

Beslissing van de Wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 april 2019

in de zaak 19-204/DH/RO/W

naar aanleiding van het verzoek om wraking ingediend door:

verzoeker 1

en

verzoeker 2

verzoeker 1 en verzoeker 2 hierna samen te noemen: verzoekers

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 18-766/DH/RO met verzoekers als klagers.

1.2    Bij voorzittersbeslissing van 21 november 2018 is de klacht van verzoekers kennelijk ongegrond verklaard.

1.3    Verzoekers hebben tegen deze voorzittersbeslissing verzet ingesteld.

1.4    Naar aanleiding van de vermelding in voornoemde voorzittersbeslissing dat bijlage 495 bij de klacht ontbrak, heeft verzoeker 1 het klachtdossier op 15 maart 2019 bij de  griffie van de raad ingezien.

1.5    Het verzet is door de raad op 25 maart 2019 mondeling behandeld in aanwezigheid van verzoekers en verweerder in de hoofdzaak, mr. J. De zitting werd voorgezeten door mr. (…) (hierna: de tuchtrechter). Verzoeker 1 heeft tijdens de behandeling duidelijk gemaakt dat de raad naar zijn mening niet beschikt over een volledig dossier. 

1.6    Bij brief van 2 april 2019 heeft verzoeker 1 een wrakingsverzoek ingediend tegen de tuchtrechter. Aan de wraking is ten grondslag gelegd dat de raad niet beschikt over een volledig dossier. Verzoeker 1 somt op welke stukken hij niet bij de inzage ter griffie heeft gezien, te weten bijlagen 400b, 625a, 628c, 631, 640, 641a, 641b, 650, 653, 702, 702b, 702c, 709b, 711, 916a, 934a, 945, 945c, 945k, 945m, 945u, 945w, 945z, 956, 959a, 959h, 959k, 959n, 959o, 959p, 963c en 970. Verder benadrukt verzoeker 1 in het wrakingsverzoek dat hij de tuchtrechter er ter zitting van 25 maart 2019 op heeft gewezen dat het dossier van de raad niet volledig is en dat de tuchtrechter het volledige dossier ook niet heeft kunnen tonen. Verzoeker 1 stelt dat de tuchtrechter partijdigheid kan worden verweten aangezien het niet mogelijk is om tot een objectief oordeel te komen indien de rechter geen kennis heeft kunnen nemen van alle ingebrachte stukken. 

1.7    De tuchtrechter heeft per e-mail van 4 april 2019 laten weten dat zij niet berust in de wraking, dat het wrakingsverzoek naar haar mening zou moeten worden afgewezen nu dit gebaseerd is op een onjuiste feitelijke grondslag. Zij wijst er daarbij op dat, anders dan verzoeker 1 veronderstelt, de raad wel degelijk over het volledige dossier in digitale versie beschikt. Dat geldt ook voor de door verzoeker 1 genoemde stukken, omdat die reeds vanaf 25 maart 2019 tot het digitale dossier behoorden. 

1.8    De griffie van de raad heeft aan de wrakingskamer bevestigd dat de bijlagen  onderdeel vormen van het klachtdossier in de hoofdzaak. De raad heeft het klachtdossier op 21 september 2018 ontvangen van de deken. De hiervoor opgesomde bijlagen zijn door de deken niet in ‘hard copy’ (= papieren versie) aan de raad verstrekt. De deken heeft de klachtbrief met bijlagen op 20 september 2018 per e-mail aan de raad gezonden. Deze e-mail bevindt zich in het ‘hard copy’ exemplaar van het klachtdossier van de raad. De raad heeft de e-mail met de bijlagen aan het digitale dossier toegevoegd, maar heeft deze bijlagen niet geprint. Aldus zitten deze bijlagen niet in het ‘hard copy’ exemplaar van het klachtdossier. De griffier heeft het digitale dossier, met de bijlagen bij de klacht, aan de voorzitter verstrekt. In verband met de door verzoekers aanhangig gemaakte verzetprocedure is het volledige dossier, inclusief de bijlagen bij de klacht, digitaal verspreid onder de tuchtrechter en de leden van de raad ten behoeve van de behandeling van de zaak in verzet ter terechtzitting van 25 maart 2019.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief is gerechtvaardigd.

2.3    Het wrakingsverzoek is gegrond op de onjuiste veronderstelling dat de tuchtrechter niet heeft beschikt over een volledig klachtdossier en is reeds daarom kennelijk ongegrond.

2.4    Het was beter was geweest als de griffier er bij de inzage op 15 maart 2019 op had gewezen dat de ‘hard copy’ van het klachtdossier niet de bijlagen bij de klacht bevat, maar deze omstandigheid maakt niet dat moet worden gevreesd voor de onpartijdigheid van de tuchtrechter.

2.5    Gelet op het voorgaande zal het verzoek met toepassing van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline zonder behandeling ter zitting worden afgewezen.

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline verklaart het verzoek tot wraking van mr. (…) kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019.