ECLI:NL:TADRSGR:2019:7 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-324/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:7
Datum uitspraak: 28-01-2019
Datum publicatie: 22-08-2019
Zaaknummer(s): 18-324/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 28 januari 2019

in de zaak 18-324DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 4 juli 2018 op de klacht van:

klaagster

gemachtigde: de heer C. van Riemsdijk

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 oktober 2017 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 april 2018 met kenmerk R 2018/25 cij/mb, door de raad ontvangen op 30 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 4 juli 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 4 juli 2018 verzonden aan de gemachtigde van klaagster.

1.4    Bij brief van 5 juli 2018 heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2018. De gemachtigde van klaagster noch klaagster is ter zitting verschenen. Verweerder is, zoals hij voorafgaand aan de zitting al had aangegeven, niet ter zitting verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet is ingesteld en van de stukken waarop die beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennisgenomen van:

- het door de gemachtigde namens klaagster ingediende verzetschrift van 5 juli 2018;

- de brief van de gemachtigde van klaagster van 9 augustus 2018, met

   bijlagen, inhoudende een toelichting op het verzetschrift;

- de brief van de gemachtigde van klaagster van 17 oktober 2018;

- de brief van de gemachtigde van klaagster van 28 oktober 2018;

- de brief van de gemachtigde van klaagster van 2 november 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Verweerder heeft opgetreden als advocaat van de heer H., de ex-echtgenoot van klaagster, in een geschil met klaagster.

2.2    Klaagster werd bijgestaan door mr. S. Mr. S. heeft namens klaagster aanspraak gemaakt op (na)betaling van alimentatie op basis van een tussen klaagster en haar ex-echtgenoot gesloten convenant, dat is bekrachtigd in een beschikking van de rechtbank.

2.3    In een e-mail van 13 februari 2017 heeft mr. S. verweerder een (op 9 februari 2017 gedateerd) bericht over het standpunt van klaagster gezonden.

2.4    Verweerder heeft bij e-mail van 22 maart 2017 op de e-mail van mr. S. gereageerd. In deze e-mail stelt verweerder zich onder meer op het standpunt dat het door mr. S. berekende bedrag aan verschuldigde alimentatie onjuist is.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij door zijn e-mail van 22 maart 2017 de beschikking van de rechtbank Breda inzake de echtscheiding ondergraaft en dat hij ondeskundig heeft gehandeld.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft geen verweer gevoerd.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure waarbij verzet tegen een voorzittersbeslissing is ingesteld brengt met zich dat ter zitting primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in die voorzittersbeslissing. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door de gemachtigde van klaagster aangevoerde gronden voor het verzet niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op de juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Nu het verzet van de gemachtigde van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2019.