ECLI:NL:TADRSGR:2019:64 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-592/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:64
Datum uitspraak: 08-04-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Zaaknummer(s): 18-592/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van dienstverlening en over de declaratie is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 8 april 2019

in de zaak 18-592/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 september 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 juli 2018 met kenmerk R 2018/46 cij/mb, door de raad ontvangen op 13 juli 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, de heer mr. J. Bezemer, en verweerster.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet, en van de door klaagster nagezonden stukken d.d. 17 augustus 2018, 12 oktober 2018, 17 oktober 2018, 9 november 2018, 21 november 2018 en 1 februari 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Tussen klaagster en haar haar voormalig werkgeefster is een arbeidsconflict ontstaan dat onderwerp is geweest van mediation.

2.2    Door een vaststellingsovereenkomst is dit arbeidsconflict op 22 juni 2016 beëindigd. Klaagster is daarbij bijgestaan door mr. H.

2.3    Begin 2017 is klaagster door haar voormalig werkgeefster opnieuw uitgenodigd om via mediation nadere afspraken te maken. Zij heeft zich naar aanleiding daarvan tot B. Advocaten gewend.

2.4    B. Advocaten heeft klaagster op 16 februari 2017 doorverwezen naar (het kantoor van) verweerster. Nog diezelfde dag heeft verweerster met haar een afspraak gemaakt.

2.5    Op 21 februari 2017 heeft klaagster samen met haar man met verweerster de zaak besproken. De advocaat-stagiaire van verweerster, mr. B., was daarbij aanwezig. Klaagster heeft tijdens deze bespreking aangegeven alleen bereid te zijn de mediation aan te gaan, indien haar voormalig werkgeefster bereid was haar advocaatkosten te voldoen.

2.6    Op 7 maart 2017 heeft klaagster van verweerster in verband met verleende rechtsbijstand een declaratie ontvangen van EURO 547,50.

2.7    Per e-mail van 7 maart 2017 heeft de advocaat van de voormalig werkgeefster van klaagster, mr. L., aan verweerster toegezegd dat in elk geval een bedrag van EURO 1.000,- exclusief btw aan advocaatkosten door zijn cliënte zou worden voldaan.

2.8    Op 10 maart 2017 vond een tweede bespreking tussen klaagster en verweerster plaats.

2.9    Op 13 maart 2017 heeft de eerste mediationsessie plaatsgevonden. Partijen zijn toen tot een akkoord gekomen. Onderdeel van de afspraken was een vergoeding van de advocaatkosten. De mediator heeft vervolgens een concept vaststellingsovereenkomst opgesteld en op 14 maart 2017 per e-mail aan de advocaten van partijen verzonden.

2.10    Op 20 maart 2017 heeft mr. L. de concept vaststellingsovereenkomst voorzien van zijn zichtbare commentaar aan verweerster en de mediator doen toekomen. Verweerster heeft deze, voorzien van haar opmerkingen, op 23 maart 2017 aan klaagster doorgestuurd.

2.11    Per e-mail van 24 maart 2017 heeft klaagster verweerster bericht dat ze de vaststellingsovereenkomst zoals die er nu in concept lag, niet zou ondertekenen.

2.12    Klaagster heeft zich vervolgens buiten verweerster om rechtstreeks tot haar voormalig werkgeefster en mr. L. gewend.

2.13    Per e-mail van 4 april 2017 heeft mr. L. aan verweerster bericht dat bij gebreke van overeenstemming zijn cliënte de kosten van klaagster niet zou vergoeden.

2.14    Op 10 april 2017 deelde mr. L. aan verweerster mede dat de voormalig werkgeefster van klaagster zich uit de mediation terugtrok.

2.15    Op 8 mei 2017 heeft klaagster van verweerster in verband met verleende rechtsbijstand een declaratie ontvangen van EURO 1.349,50.

2.16    Op 29 juni 2017 heeft verweerster een declaratie ad EURO 1.000,- exclusief btw aan de advocaat van de voormalig werkgeefster van klaagster gezonden. Deze factuur is niet voldaan.

2.17    Bij e-mail van 29 juni 2017 heeft verweerster zich bereid verklaard haar declaraties te beperken tot EURO 1.750,- en aan klaagster verzocht alvast EURO 750,- te betalen.

2.18    Klaagster heeft bij brief van 18 september 2017 haar voormalig werkgeefster verzocht om de facturen van verweerster te voldoen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    tekort is geschoten in (de kwaliteit van) haar dienstverlening;

b)    facturen heeft geïncasseerd waartoe de grondslag ontbreekt althans teveel heeft gefactureerd in relatie tot de verleende diensten.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad stelt voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals die over procesrisico en kostenrisico – waar hij bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.

5.2    De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt maar wordt beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan wat die binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.3    Concreet heeft de raad te beoordelen of verweerster bij de behandeling van de zaak voor verweerster de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar als advocaat mag worden verwacht. 

5.4    Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij het concept van de mediator van 14 maart 2017 en de suggesties van de advocaat van de wederpartij, mr. L., d.d. 20 maart 2017 nog dezelfde dag aan klaagster heeft doorgestuurd en vervolgens telefonisch met haar heeft besproken. Daarna heeft verweerster op 23 maart 2017 haar suggesties voor wijzigingen in het concept alsmede een conceptmail aan de advocaat aan de wederpartij, aan klaagster gezonden. Klaagster heeft daarmee naar het oordeel van de raad voortvarend en zorgvuldig gehandeld. Dat de voorgestelde wijzigingen tot doel hadden klaagster te betrekken bij fraude ten laste van het Participatiefonds, zoals door haar gesteld, is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan, althans deze stelling is door klaagster onvoldoende feitelijk onderbouwd.

5.5    Omdat klaagster geen goedkeuring voor verzending van de wijzigingen op de conceptovereenkomst en begeleidende e-mail aan de wederpartij gaf, heeft verweerster die niet verzonden. Nadat de wederpartij ervan op de hoogte was dat klaagster de gewijzigde overeenkomst niet zou ondertekenen, heeft zij zich uit de mediation teruggetrokken. Een gevolg daarvan is dat de hier onderwerp van klacht zijnde overeenkomst in de conceptfase is blijven steken. Klaagster is door de voorgestelde wijziging op de conceptovereenkomst dus niet geschaad.

5.6    Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.7    Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de raad  dat blijkens de zich in het dossier bevindende stukken de toezegging van de voormalig werkgeefster om (in elk geval) EURO 1.000,- exclusief btw aan advocaatkosten voor klaagster te voldoen c.q. aan haar te vergoeden, ongeclausuleerd is gedaan. Dat deze toezegging niet wordt nagekomen, kan verweerster niet worden verweten. Klaagster dient zich daarover tot haar voormalig werkgeefster te wenden. Dat verweerster als opdrachtneemster klaagster tot betaling van (ook dit gedeelte van) haar facturen aanspreekt, is naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijke verwijtbaar. Evenmin acht de raad het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat zij aan klaagster ook haar werkzaamheden factureert voor zover die de overeengekomen vergoeding van EURO 1.000,- exclusief btw te boven gaan. Dat er uiteindelijk geen overeenstemming is bereikt is klaagster en niet verweerster aan te rekenen. Al met al is ook dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, en mrs. M.P. de Klerk, J. Nijhuis, A. Schaberg en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2019.