ECLI:NL:TADRSGR:2019:54 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-978/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:54
Datum uitspraak: 06-03-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Zaaknummer(s): 18-978/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing.  Klacht tegen eigen advocaat. Onvoldoende is gebleken dat verweerster zich jegens klager niet integer of onbehoorlijk heeft opgesteld. Evenmin is gebleken dat de adviezen van verweerster onbegrijpelijk of onjuist waren. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 6 maart 2019

in de zaak 18-978/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 22 november 2018 met kenmerk R 2018/92 cij/mb, door de raad ontvangen op 22 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is als partij betrokken geweest bij meerdere procedures tegen (het College van Burgemeester en Wethouders van) de gemeente Rotterdam.

1.2    Een van deze procedures betrof de aanspraak van klager op een bijstandsuitkering. De gemeente had deze uitkering bij besluit van 27 juli 2007 beëindigd maar uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep klager in het gelijk gesteld, waarna de bijstandsuitkering van klager alsnog met terugwerkende kracht werd toegekend.

1.3    In de periode dat klager geen bijstandsuitkering ontving werden er geen premies afgedragen voor de zorgverzekeringswet. Toen de bijstandsuitkering alsnog met terugwerkende kracht werd toegekend, is hiervoor geen regeling/oplossing geboden.

1.4    Voor de ontstane achterstand bij de zorgverzekeraar heeft klager in november 2016 bijzondere bijstand in de vorm van een lening ontvangen.

1.5    Klager heeft zich in mei 2017 voor juridische bijstand tot verweerster gewend teneinde schadevergoeding te krijgen vanwege het feit dat de bijzondere bijstand als lening en niet “om niet” is verleend althans om hem deel te laten uitmaken van de Collectieve Schuldenregeling Gemeente Rotterdam/Zilveren Kruis/IZA Cura.

1.6    Verweerster heeft namens klager de gemeente Rotterdam bij brief van 23 mei 2017 aansprakelijk gesteld. De gemeente heeft die aansprakelijkheid bij brief van 19 juli 2018 (en dus ruim een jaar later) van de hand gewezen.

1.7    De gemeente heeft de brief van verweerster d.d. 23 mei 2017 (tevens) aangemerkt als een herzieningsverzoek ten aanzien van het besluit van 15 november 2016 en dat afgewezen vanwege het feit dat dat besluit formele rechtskracht had en er geen nieuwe feiten waren aangevoerd.

1.8    Een kantoorgenoot van verweerster heeft klager bij e-mails van 31 juli en 1 augustus 2018 onderbouwd aangegeven dat en waarom hij geen gerede kans van slagen aanwezig achtte om het besluit van de gemeente van 19 juli 2018 aan te vechten en daarom niet bereid te zijn een civiele procedure voor klager tegen de gemeente te voeren. Daarbij heeft hij klager er op gewezen dat hij daarvoor een andere advocaat kan inschakelen of zelf de zaak kan behandelen aangezien er geen verplichte procesvertegenwoordiging gold.

1.9    Bij e-mail van 6 augustus 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de belangen van klager niet althans niet juist heeft behartigd door een bestuursrechtelijke procedure tegen de gemeente te starten.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een client te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar hij bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.

4.2    De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor komt te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van zijn opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de client daarover. De client dient door zijn advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen de processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de door klager overgelegde stukken niet, althans onvoldoende, dat verweerster zich jegens hem niet integer of onbehoorlijk heeft opgesteld. Evenmin blijkt daaruit dat de adviezen van verweerster onbegrijpelijk of onjuist waren. Zij heeft overeenkomstig de wens van klager de gemeente aansprakelijk gesteld. Toen echter uit de reactie van de gemeente bleek dat verdere actie jegens de gemeente niet succesvol zou kunnen zijn omdat sprake was van een besluit met formele rechtskracht, heeft zij dat aan klager laten weten en hem tevens laten weten geen procedure voor hem te zullen voeren. Daarmee is zij binnen de grenzen van de haar toekomende vrijheid gebleven.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 6 maart 2019.