ECLI:NL:TADRSGR:2019:52 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-675/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:52
Datum uitspraak: 11-03-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Zaaknummer(s): 18-675/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft klaagster de verwijten niet, althans onvoldoende, van feitelijke onderbouwing voorzien. Ten aanzien van klachtonderdeel b is niet gebleken dat verweerder moedwillig niet gelijktijdig een verweerschrift aan de advocaat van klaagster heeft verzonden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 11 maart 2019

in de zaak 18-675/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 augustus 2018 met kenmerk K043 2018 ar/sh, door de raad ontvangen op 21 augustus 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 januari 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier, zoals ontvangen van  de deken.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. In deze procedure is de ex-echtgenoot van klaagster (hierna: de man) bijgestaan door verweerder.

2.2    Klaagster wordt in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door mr. S.

2.3    Bij e-mail van 11 januari 2018 heeft mr. S. verweerder het volgende geschreven:

“(…) U heeft in opgemelde procedure een verweerschrift ingediend bij de rechtbank Den Haag, zonder mij hiervan gelijktijdig een afschrift te zenden. Ik behoef u niet uit te leggen dat dit klachtwaardig is!

lk verzoek u mij per ommegaande een afschrift van het verweerschrift te zenden. Indien u van deze werkwijze een gewoonte maakt, zie ik mij genoodzaakt een klacht in te dienen. (…)”

2.4    In reactie op de in randnummer 2.3 genoemde e-mail heeft verweerder op 12 januari 2018 (om 12.44 uur) mr. S. het volgende geantwoord:

“(…) Dat had ik toch al gestuurd? Bijgaand nogmaals.

Maar de reden dat ik ze nog niet had gestuurd was omdat alle producties nog niet bij elkaar verzameld waren. Het verweerschrift inclusief producties is gister om 16.59 uur ingeleverd. (…)”

2.5    Direct daarna (op 12 januari 2018 om 12.44 uur) heeft verweerder mr. S. opnieuw een e-mail gestuurd. Hierin heeft verweerder het volgende geschreven:

“O ik zie het al. Stond nog als concept in mijn mailbox. Excuses is dan ook op zijn plaats”.

2.6    Ter zitting van de raad van 14 januari 2019 heeft verweerder te kennen gegeven dat hij sinds oktober 2018 de man niet langer bijstaat.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. 

a)    Verweerder stimuleert ontoelaatbaar gedrag van de man door filmpjes en foto’s die hij van klaagster heeft gemaakt in aanverwante procedure(s) in te (willen) brengen.

b)    Verweerder heeft een bij de rechtbank ingediend verweerschrift niet per gelijke post aan de advocaat van klaagster toegezonden.

3.2    Ter toelichting heeft klaagster naar voren gebracht dat zij, door het gedrag van de man zich dermate onveilig voelt, dat zij niet op een vaste plek verblijft en een geheim adres heeft. 

4    VERWEER

4.1    Verweerder erkent dat hij in de voorlopige voorzieningenprocedure tussen klaagster en de man foto’s (screen shots) heeft ingediend. Deze foto’s zijn in die procedure ingebracht ter onderbouwing van het verweer tegen het alimentatieverzoek. Verweerder betwist de man te hebben aangespoord om klaagster te achtervolgen, te fotograferen dan wel te filmen. Evenmin heeft verweerder de man gestimuleerd om klaagster, indien en voor zover daar al van kan worden gesproken, te stalken. Wel heeft hij de man aangesproken op zijn gedrag, aldus verweerder.

4.2    In verband met klachtonderdeel b heeft verweerder verwezen naar de mailwisseling met de advocaat van klaagster, mr. S. Het verweerschrift was een bijlage bij de e-mail die in concept gereed stond voor verzending en verweerder was vergeten om die e-mail te verzenden, zodat geen sprake is van klachtwaardig gedrag.

4.3    Indien en voor zover is geklaagd over de omstandigheid dat verweerder heeft nagelaten om verhinderdata van mr. S. op te vragen, heeft verweerder betoogd dat tussen klaagster en de man meerdere procedures inzake voorlopige voorzieningen zijn geweest. Op enig moment heeft verweerder wegens gewijzigde omstandigheden een wijzigingsrekest voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. Meteen daarna heeft verweerder mr. S. verzocht om opgave van haar verhinderdata, met het oog op het vastleggen van een peildatum in de procedure ter zake de boedelverdeling.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat in deze klachtzaak ter beoordeling voorligt of verweerder heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad oordeelt niet over de aanverwante civiele dan wel strafrechtelijke kwesties. Daarover dient de civiele (familie)rechter dan wel de strafrechter te oordelen en de over en weer op die punten (inhoudelijk) aangevoerde argumenten worden in deze beslissing onbesproken gelaten.

5.2    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderings-gevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren

Klachtonderdeel a)

5.2    De raad stelt voorop dat in een tuchtprocedure als de onderhavige het in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De foto’s die hij, via de man, in de voorlopige voorzieningenprocedure heeft ingebracht, hadden ten doel om het verweer tegen het verzoek om alimentatie te onderbouwen.  Klaagster heeft de juistheid van haar verwijten niet, althans onvoldoende, van feitelijke onderbouwing voorzien en of op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt, zodat de raad de juistheid van de gemaakte verwijten niet kan vaststellen. Gelet hierop is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.3    Ten aanzien van het verwijt dat verweerder op 11 januari 2018 niet gelijktijdig met zijn aanvraag bij de rechtbank een afschrift van het verweerschrift aan de advocaat van klaagster heeft gezonden, overweegt de raad het volgende. Vaststaat dat verweerder op 12 januari 2018 een afschrift van het verweerschrift aan mr. S. heeft verzonden. Volgens verweerder was hij vergeten om zijn e-mail met bijlage die in concept gereed was voor verzending, te versturen. Daarvoor heeft verweerder zijn excuses gemaakt aan mr. S. Dat verweerder moedwillig geen afschrift van het verweerschrift aan mr. S. heeft verzonden, heeft de raad dan ook niet kunnen vaststellen. Op grond van het voorgaande komt de raad tot de conclusie dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is.

5.4    De raad overweegt ten slotte ten overvloede nog het volgende. Ter zitting van de raad heeft verweerder medegedeeld dat de zitting, ten behoeve waarvan verweerder het in randnummer 5.3 bedoelde afschrift aan mr. S. heeft gestuurd, op 14 september 2018 heeft plaatsgevonden. Indien en voor zover de klacht ertoe strekt dat verweerder heeft nagelaten om verhinderdata van mr. S. op te vragen is de klacht naar het oordeel van de raad op dit onderdeel ongegrond wegens gebrek aan voldoende onderbouwing.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning en P. Rijpstra,

leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, als griffier en uitgesproken in het openbaar

op11 maart 2019.