ECLI:NL:TADRSGR:2019:39 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-935/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:39
Datum uitspraak: 25-03-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-935/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Hoewel het naar het oordeel van de voorzitter op de weg van verweerder had gelegen om niet pas na zeven maanden op het verzoek van klaagster te reageren, stond het hem vanwege de hem toekomende vrijheid vrij om aan te geven dat (en waarom) hij niet langer bereid was de door hem opgestelde brieven aan betrokken instanties te versturen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 maart 2019

in de zaak 18-935/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 november 2018 met kenmerk K129 2018 ar/ak, door de raad ontvangen op 14 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennis genomen van de inhoud van de door klaagster op 18 februari 2019 aan de raad gezonden brief en de reactie daarop van verweerder d.d. 11 maart 2019.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft zich op 26 november 2015 tot verweerder gewend in verband met een geschil met de gemeente Den Haag inzake twee leningen die respectievelijk door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SWZ) en de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) aan klaagster zijn verstrekt.

1.2    Verweerder heeft op 26 november 2015 een concept voor zowel een aan SWZ als aan GKB te verzenden brief aan klaagster toegezonden. In deze brieven werd om matiging van de vorderingen gevraagd.

1.3    De gemeente dreigde met executieverkoop van de woning van klaagster. Omdat de prioriteit bij het voorkomen daarvan lag, zijn de hiervoor genoemde brieven niet aan SWZ en GKB verzonden.

1.4    Verweerder heeft namens klaagster met succes een kort geding gevoerd ter voorkoming van de reeds in gang gezette veiling.

1.5    In de aanloop naar de veiling heeft klaagster de woning zelf verkocht voor een bedrag dat lager was dan de hypotheekschuld. De levering vond op 18 februari 2016 plaats.

1.6    De restschuld is door de gemeente kwijtgescholden. 

1.7    Na verkoop heeft klaagster verweerder vanaf 27 maart 2017 diverse malen verzocht de brieven die hij op 26 november 2015 in concept had opgesteld, te versturen.

1.8    Op 1 december 2017 heeft verweerder aan klaagster te kennen gegeven niet (meer) bereid zijn de door hem opgestelde concept brieven te verzenden omdat die klaagster, gelet op de kwijtschelding van de restschuld, geen enkel financieel gewin zouden opleveren.  

1.9    Bij brief van 1 mei 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klaagster. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij zijn toezegging om SWZ en GKB aan te spreken op hun zorgplicht niet is nagekomen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de advocaat in relatie tot zijn of haar cliënt dominus litis is, hetgeen betekent dat de advocaat volledige verantwoording draagt voor de behandeling van de zaak en een eigen afweging maakt of hij of zij mogelijkheden ziet in de behandeling van de zaak. Dit kan tot gevolg hebben dat verschillende advocaten een andere visie hebben op dezelfde zaak, maar ook dat een advocaat op basis van de informatie die hem of haar bij aanvang van de werkzaamheden ter beschikking is gesteld mogelijkheden ziet maar daar na bestudering van het volledige dossier toch anders over denkt en/of alsnog van de behandeling afziet. Een advocaat kan niet gedwongen worden een zaak te behandelen waar hij of zij niets in ziet. 

4.2    Hoewel het naar het oordeel van de voorzitter op de weg van verweerder had gelegen om niet pas na zeven maanden op het verzoek van klaagster te reageren, stond het hem gelet op de hem toekomende vrijheid wel vrij om aan te geven dat (en waarom) hij niet langer bereid was de door hem opgestelde brieven aan SWZ en GKB te versturen.

4.3    Op grond van het voorgaande, mede gelet op het feit dat uit het dossier niet blijkt dat klaagster door het niet alsnog verzenden van de brieven in haar belangen is geschaad, zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 25 maart 2019.