ECLI:NL:TADRSGR:2019:38 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-640/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:38
Datum uitspraak: 25-03-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-640/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 25 maart 2019

in de zaak 18-640/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 oktober 2018 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 december 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 9 augustus 2018 met kenmerk R 2018/54 edl/dh, door de raad ontvangen op 10 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 10 oktober 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 oktober 2018 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij brief van 15 oktober 2018, door de raad ontvangen op 1 november 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2019 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar gemachtigde J.C. de Bok, en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 1 november 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft medio 2015 de rechtbank verzocht de erkenning van haar dochter door de heer R. te vernietigen op grond van een wilsgebrek.

2.2    Bij beschikking d.d. 15 juli 2016 heeft de rechtbank Rotterdam het verzoek van klaagster afgewezen. Aan die beslissing is – mede – ten grondslag gelegd dat als gevolg van het feit dat klaagster geen medewerking verleende aan een DNA-onderzoek, niet is komen vast te staan dat de heer R. de vader niet is.

2.3    Klaagster heeft zich begin oktober 2016 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in het hoger beroep tegen deze beschikking van de rechtbank Rotterdam.

2.4    Op 10 oktober 2016 heeft een bespreking tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden, waarna verweerder namens klaagster een beroepschrift heeft ingediend.

2.5    Het gerechtshof heeft een zitting gepland op 10 augustus 2017, welke zitting op verzoek van de bijzonder curator van klaagsters dochter is verplaatst naar 5 oktober 2017.

2.6    Bij brief aan het gerechtshof van 3 oktober 2017 heeft klaagster het gerechtshof bericht dat verweerder niet langer gemachtigd was voor haar op te treden, verzocht de zaak van de rol te halen en de medische verklaring aan haar te retourneren.

2.7    Verweerder is ter zitting van 5 oktober 2017 verschenen zonder klaagster.

2.8    Bij beschikking van 18 november 2017 heeft het gerechtshof een DNA-onderzoek gelast.

2.9    Klaagster heeft haar medewerking aan een DNA-onderzoek geweigerd.

2.10    Het gerechtshof heeft bij beschikking van 29 november 2017 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en klaagster in de proceskosten veroordeeld. Aan deze beslissing heeft het gerechtshof ten grondslag gelegd dat klaagster door niet mee te werken aan het DNA-onderzoek, niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan.

2.11    Bij brief van 12 december 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, samengevat en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de procedure bij het gerechtshof heeft voortgezet ondanks het feit dat klaagster eerder had aangegeven deze te willen beëindigen, waarbij hij met zijn standpunten slechts de belangen van de wederpartij in plaats van die van klaagster heeft willen behartigen.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht en het verzet verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.2    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, P.J.E.M. Nuiten, T. Hordijk en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019.