ECLI:NL:TADRSGR:2019:37 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-829/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:37
Datum uitspraak: 25-03-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-829/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Geldboete
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Allereerst heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich middels e-mail rechtstreeks tot één van de klaagsters te wenden. Het klachtonderdeel dat verweerster zich bij een derde persoon onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster door hen te beschuldigen van strafbare feiten acht de raad ook gegrond. Voorts heeft verweerster in confraternele correspondentie feitelijke gegevens verstrekt waarvan bekend zou moeten zijn dat die onjuist zijn. Tot slot is naar het oordeel van de raad het klachtonderdeel dat verweerster in de aanloop naar de zitting van 13 december 2017 diverse documenten aan het hof heeft gezonden zonder (de advocaat van) klaagsters daarvan in kennis te stellen en/of afschriften te verstrekken eveneens gegrond. Overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. De raad heeft aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 25 maart 2019

in de zaak 18-829/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 april 2017 heeft de gemachtigde van klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster. Deze klacht is bij brief d.d. 14 maart 2018 door klaagsters aangevuld.

1.2    Bij brief aan de raad van 9 oktober 2018 met kenmerk R 2018/80 cij/dh, door de raad ontvangen op 10 oktober 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2019 in aanwezigheid van mevrouw E. Mulder, vergezeld van haar gemachtigde mr. C.G. van der Wiel, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2  Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagsters zijn respectievelijk dochter en echtgenote van de heer M.

2.2    Op 10 februari 2015 werd op verzoek van de heer M. zelf, notaris K. aangesteld tot diens bewindvoerder.

2.3    Op 4 november 2015 is de heer M. met een rechterlijke machtiging gedwongen opgenomen. Het eerder uitgesproken beschermingsbewind is bij rechterlijke beslissing omgezet in curatele. Notaris K. werd op 27 november 2015 aangesteld als curator. Klaagsters zijn met instemming van de heer M. met ingang van 1 april 2016 als curatoren aangesteld.

2.4    Verweerster treedt op als advocaat van de heer M. In die hoedanigheid heeft zij namens hem gecorrespondeerd en diverse procedures gevoerd.

2.5    Bij brief van 8 augustus 2016 deelde verweerster aan de gemachtigde van klaagsters mede dat zij de mogelijkheden zou (laten) onderzoeken om de gedwongen opname en curatele van de heer M. te wijzigen dan wel op te heffen aangezien volgens haar de voorwaarden voor de gedwongen opname niet langer aanwezig waren; de heer M. moest meer vrijheden krijgen en het tehuis kunnen verlaten, aldus verweerster.

2.6    Op 22 september 2016 heeft verweerster een verzoekschrift ingediend, primair strekkende tot opheffing van de curatele, subsidiair omzetting curatele naar bewindvoeren en meer subsidiair ontslag huidige curatoren en aanstelling van een andere curator. Klaagsters hebben hiertegen verweer gevoerd.

2.7    Bij brief van 30 september 2016 heeft verweerster de geneesheer-directeur van de instelling waar de heer M. verblijft, verzocht om hem primair onvoorwaardelijke en subsidiair voorwaardelijk ontslag te verlenen. Meer subsidiair is verzocht een maandelijkse verlofregeling in te stellen. Op dit verzoek is door het verpleeghuis niet gereageerd.

2.8    Bij beschikking van 29 november 2016 zijn de in sub 2.6 genoemde verzoeken van verweerster afgewezen. Tegen deze beschikking is beroep ingesteld.

2.9    Bij brief van 19 december 2016 heeft verweerster zich tot de Officier van Justitie gewend met het verzoek haar sub 2.7 bedoelde verzoeken d.d. 30 september 2016 voor te leggen aan de rechtbank. De zaak is ter zitting van 13 januari 2017 behandeld. Bij beschikking van 19 januari 2017 zijn de primaire en subsidiaire verzoeken afgewezen en is het meer subsidiaire verzoek niet ontvankelijk verklaard.

2.10    Op 13 december 2017 vond de mondelinge behandeling van het beroep tegen de beschikking van 29 november 2016 plaats. Verweerster had voorafgaand aan deze zitting nog enkele stukken aan het hof gezonden en verzuimd die tevens aan klaagster te zenden. Voorts bood zij tijdens de zitting aan het hof een fimpje aan, waarop de heer M. – die niet ter zitting aanwezig was – een verklaring aflegde.

2.11    Na afloop van de zitting van 13 december 2017 vond op de gang een woordenwisseling plaats tussen de gemachtigde van klaagsters en verweerster en later tussen verweerster en andere aanwezige(n).

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    zich zonder instemming van hun advocaat en ook zonder hun advocaat daarop te attenderen, rechtstreeks tot klaagsters heeft gewend (gedragsregel 18 lid 1);

b)    zich onnodig grievend uitlaat door klaagsters bij een derde persoon te beschuldigen van diefstal dan wel verduistering (gedragsregel 31);

c)    feitelijke gegevens verstrekt waarvan zij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn (gedragsregel 30);

d)    klaagsters niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van de beschikking van de kantonrechter te Gouda van 29 november 2016 (gedragsregel 8);

e)    in een e-mail aan klaagsters aan een uitspraak van een derde heeft gerefereerd terwijl zij niet zonder meer van de juistheid van die uitspraak had mogen uitgaan en klaagsters ten onrechte en onnodig grievend heeft beschuldigd van bedreiging en intimidatie (gedragsregel 31);

f)    in een e-mail heeft gemeld dat gesprekken in de toekomst “nog enkel plaatsvinden met een vriend of begeleider erbij, en niet meer met client alleen en de gesprekken zullen worden opgenomen” (gedragsregel 36 lid 1);

g)    heeft aangegeven dat zij een reactie van de advocaat van klaagsters bij een beroepschrift zou overleggen en dus een beroep zou doen op confraternele correspondentie, zonder dat zij daarvoor de instemming van de advocaat van klaagsters heeft gevraagd (gedragsregel 12);

h)    anders dan zij stelt niet de belangen van de heer M. behartigt maar van de heer J., die haar heeft aangesteld en die haar betaalt (gedragsregel 5);

i)    doordat zij financieel afhankelijk is van de heer J. een persoonlijk belang heeft bij het slagen van de opdracht van de heer J., te weten “M. uit het verpleegtehuis en de curatele opheffen” (gedragsregel 2 lid 1);

j)    klaagsters onnodig op kosten jaagt (gedragsregel 23 lid 2);

k)    de haar opgedragen zaak onzorgvuldig behandelt doordat zij betoogt dat M. niets of nauwelijks iets mankeert en door dat zij de bevindingen en constateringen van alle neurologen, artsen, psychiaters, GGD, rechtbank, officier van justitie en zelfs het gerechtshof naast zich neerlegt (gedragsregel 4);

l)    doordat zij vele regels met voeten treedt en zich daar ondanks er op gewezen te zijn, niets van aantrekt en al doende de beroepsgroep te schande zet en het vertrouwen in de advocatuur in zijn algemeenheid schaadt (gedragsregel 1);

m)    in de aanloop naar de zitting van 13 december 2017 diverse documenten aan het hof heeft gezonden zonder (de advocaat van) klaagsters daarvan in kennis te stellen en/of afschriften te verstrekken (gedragsregel 14 lid 1 en 15 lid 1);

n)    in strijd met de waarheid aan het hof heeft medegedeeld dat klaagsters stelselmatig zouden verkondigen dat zij de heer M. niet zou mogen bijstaan en dat vier verschillende dekens haar hadden bevestigd dat dat wel mocht en in strijd met de waarheid aan het hof heeft medegedeeld dat het de heer M. door zijn artsen niet was toegestaan de zitting bij te wonen (gedragsregel 30);

o)    tijdens de zitting van 13 december 2017 zonder voorafgaande aankondiging een filmpje aanbood waarop de heer M. zich met een verklaring zou richten tot het hof, terwijl de verklaring van verweerster omtrent het verkrijgen van het filmpje onjuist was (gedragsregels 1, 30 en 36 lid 1);

p)    zich na afloop van de zitting van 13 december 2017 onnodig intimiderend heeft gedragen en zich schuldig heeft gemaakt aan handtastelijkheden (gedragsregels 1 en 17).

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5   BEOORDELING

5.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij hanteert de raad als uitgangspunt dat,  gelet op de inhoud van de (ter zitting voorgelezen) opdrachtbevestiging van verweerster aan de heer M., zij op de hoogte was van zijn kwetsbare geestelijke toestand.

5.2    De raad zal de diverse klachtonderdelen bespreken aan de hand van de daarbij door klaagsters genoemde gedragsregels en de klachtonderdelen die zich daarvoor lenen zal de raad gezamenlijk bespreken.

Ad klachtonderdeel a); gedragsregel 18 lid 1

5.3    Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad gegrond. Feit is immers dat verweerster op 22 oktober 2016 een e-mail aan één van klaagsters heeft gezonden. Hoewel de inhoud ervan kort en onschuldig is, had verweerster zich tot de advocaat van klaagsters moeten wenden.

Ad klachtonderdeel b); gedragsregel 31

5.4    Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad gegrond. De beschuldiging van strafbare feiten (te weten) diefstal of verduistering is een zware beschuldiging en verweerster had daarbij niet uitsluitend mogen afgaan op het standpunt van haar client ter zake. Het enkele feit dat hij van mening is dat het om zijn eigendommen gaat, vormt geen rechtvaardiging. Verweerster had zich dan ook van het uiten van de beschuldigingen moeten onthouden.

Ad klachtonderdeel c); gedragsregel 30

5.5    Naar het oordeel van de raad is ook dit klachtonderdeel terecht voorgedragen. Ook in confraternele correspondentie is het immers niet toegestaan feitelijke gegevens te verstrekken waarvan bekend zou moeten zijn dat die onjuist zijn. Klaagsters hebben aangegeven waarom het betreffende verwijt onterecht was en dat is door verweerster niet althans onvoldoende concreet betwist.

Ad klachtonderdelen d), h) en i); gedragsregels 8, 5 en 2.1

5.6    De raad overweegt dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, maar slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang zijn of kunnen worden getroffen. Dit klachtonderdeel ziet primair op de verhouding tussen verweerster en haar cliënt(en). Ondanks het feit dat klaagsters wellicht gevolgen ondervinden van de handelwijze van verweerster, maakt dat naar het oordeel van de raad nog niet dat zij een zelfstandig belang hebben bij dit klachtonderdeel. Zij worden door toedoen van verweerster immers niet rechtstreeks in hun belang getroffen. Gelet hierop is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel e); gedragsregel 31

5.7    Dit klachtonderdeel acht de raad ongegrond. Verweerster heeft in een e-mail gerefereerd aan een uitspraak van haar client. Dat stond haar vrij. Het feit dat haar client onder curatele staat en gedwongen is opgenomen, maakt dat niet anders.

Ad klachtonderdeel f); gedragsregel 36 lid 1

5.8    Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. Niet gebleken is dat er daadwerkelijk gesprekken zijn opgenomen. De enkele mededeling dat gesprekken voortaan zullen worden opgenomen is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van schending van een gedragsregel.

Ad klachtonderdeel g); gedragsregel 12

5.9    Voor dit klachtonderdeel geldt hetzelfde. Ook dit verwijt is gebaseerd op een mededeling van verweerster iets te zullen gaan doen (in casu confraternele correspondentie in het geding brengen) terwijl niet gebleken is dat zij die aankondiging daadwerkelijk heeft omgezet in daden.

Ad klachtonderdeel j); gedragsregel 23 lid 2

5.10    De raad beoordeelt dit klachtonderdeel aan de hand van de onder 5.1 genoemde maatstaf. Naar het oordeel van de raad kan het handelen van verweerster die toets doorstaan; er is in het licht van de belangenbehartiging van de heer M. geen sprake van een excessief aantal procedures. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel k); gedragsregel 4

5.11    Ook dit klachtonderdeel wordt beoordeeld aan de hand van de onder 5.1 genoemde maatstaf en kan naar het oordeel van de raad die toets doorstaan. Verweerster is (mede) spreekbuis van haar client en het staat haar vrij om uitspraken te doen die haar wederpartij niet welgevallig zijn en/of niet in lijn zijn met constateringen of uitlatingen van derden. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel l); gedragsregel 1

5.12    Bij wijze van “verzamelklacht” hebben klaagster een beroep gedaan op schending door verweerster van gedragsregel 1. Voor deze gestelde schending is echter geen zelfstandige grond aangevoerd; verwezen is slechts naar de voor de andere klachtonderdelen aangevoerde gronden. Daarvan wordt slechts een beperkt gedeelte gegrond geacht. Dit klachtonderdeel mist derhalve zelfstandige betekenis en zal door de raad ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel m); gedragsregels 14 lid 1 en 15 lid 1

5.13    Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad gegrond. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt immers dat door verweerster stukken aan het hof zijn gezonden die zij niet tevens en tegelijkertijd aan de advocaat van klaagster heeft doen toekomen. Dat de desbetreffende stukken op zichzelf reeds in het bezit van de advocaat van klaagsters waren, doet daar niet aan af.

Ad klachtonderdeel n); gedragsregel 30

5.14    Dit klachtonderdeel acht de raad ongegrond. Uit de stukken blijkt immers genoegzaam dat klaagsters wel degelijk en meermalen betwist hebben dat verweerster de belangen van de heer M. vertegenwoordigt. Dat de mededeling van verweerster dat het haar client niet toegestaan was de zitting bij te wonen, onjuist was, kan de raad op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet vaststellen.

Ad klachtonderdeel o); gedragsregels 1, 30 en 36

5.15    Ook dit klachtonderdeel mist doel. De door verweerster gegeven verklaring dat zij pas aan de vooravond van de zitting de beschikking kreeg over het fimpje waarin haar client zich tot het hof richtte om zijn verhaal te doen, acht de raad reëel mogelijk en het dossier biedt ook geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat sprake is van kwaad opzet aan de zijde van verweerster. Bovendien is het filmpje uiteindelijk ook niet ter zitting getoond.

Ad klachtonderdeel p; gedragsregels 1 en 17

5.16    Naar het oordeel van de raad verdient de scene die zich na de zitting bij het gerechtshof heeft afgespeeld – voorzichtig uitgedrukt – geen schoonheidsprijs. Het is voor de raad niet mogelijk om vast te stellen welke van de door partijen gegeven lezingen van de gebeurtenissen op waarheid berust en wie de initiatior is geweest. Duidelijk is wel dat sprake is geweest van handtastelijkheden en stemverheffing. Dergelijk gedrag is advocaten onwaardig. Nu evenwel niet kan worden vastgesteld dat de scene als zodanig (uitsluitend) door verweerster is veroorzaakt, acht de raad dit klachtonderdeel ongegrond.

Conclusie

5.17    Concluderend acht de raad de klachtonderdelen a), b), c) en m) gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het geringe gedeelte van de klachten dat gegrond wordt verklaard en mede in aanmerking genomen de ernst van die gedragingen en de afwezigheid van een  tuchtrechtelijke verleden van verweerster, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op     grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde     griffierecht van € 50 aan hen vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klaagsters,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagsters. Klaagsters gegeven tijdig hun rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a, b, c en m gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagsters;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klaagsters, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, P.J.E.M. Nuiten, T. Hordijk en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019.