ECLI:NL:TADRSGR:2019:32 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-360/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:32
Datum uitspraak: 28-01-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-360/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft verzuimd de termijn voor instellen van rechtsmiddelen te bewaken en tijdig de noodzakelijke processtukken in te dienen. Mede gelet op tuchtrechtelijk verleden verweerder, waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 januari 2019

in de zaak 18-360/DHDH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 9 mei 2018 met kenmerk K258 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 9 mei 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager als advocaat bijgestaan in een procedure tegen een kredietverstrekker, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

2.2    Klager werd in de procedure in eerste aanleg aanvankelijk bijgestaan door mr. H., voorzitter van de Stichting Restschuld Eerlijk Delen. Mr. H. heeft namens klager de conclusie van antwoord ingediend. Daarna is klager in deze procedure bijgestaan door verweerder.

2.3    In de procedure in eerste aanleg is op 29 maart 2017 eindvonnis gewezen. Daarbij zijn de vorderingen van de wederpartij van klager toegewezen en is klager veroordeeld in de proceskosten.

2.4    Het vonnis d.d. 29 maart 2017 is door verweerder op 31 maart 2017 aan klager gezonden met de mededeling dat daartegen binnen drie maanden hoger beroep kon worden ingesteld.

2.5    Verweerder heeft de kansen en mogelijkheden in hoger beroep telefonisch met klager besproken.

2.6    Verweerder heeft tijdig de appeldagvaarding uitgebracht.

2.7    Bij brief van 4 juli 2017 heeft verweerder aan klager de opdrachtbevestiging gestuurd met daarbij een factuur voor het griffierecht. Verweerder heeft klager er daarbij gewezen op het risico bij niet tijdige betaling van het griffierecht.

2.8    Het griffierecht is na rappel tijdig voldaan. De zaak is verwezen naar de rol van 22 augustus 2017 voor memorie van grieven.

2.9    Op 14 augustus 2017 heeft verweerder in verband met zijn vakantie, na telefonisch overleg daarover met de griffie te hebben gehad, schriftelijk het gerechtshof verzocht om uitstel ter rolzitting van 22 augustus 2017 voor het nemen van de memorie van grieven tot 3 oktober 2017.

2.10    Op 16 augustus 2017 heeft verweerder aan klager bericht dat het griffierecht tijdig was voldaan en dat hij uitstel had gevraagd tot 3 oktober 2017 voor het nemen van de memorie van grieven.

2.11    Op 11 september 2017 heeft verweerder klager het concept voor de memorie van antwoord gezonden.

2.12    Op 28 september 2017 heeft verweerder de memorie van grieven aan het gerechtshof gezonden.

2.13    Op 29 september 2017 heeft verweerder aan het gerechtshof verzocht hem alsnog toe te staan de memorie van grieven op 3 oktober 2017 in te dienen. Dit verzoek is door het gerechtshof bij brief van 4 oktober 2017 afgewezen.

2.14    Bij e-mail van 18 oktober 2017 heeft verweerder klager bericht dat hij niet-ontvankelijk was in zijn beroep.

2.15    Het arrest van het gerechtshof is door verweerder op 10 november 2017 aan klager toegezonden. Daarbij is klager niet-ontvankelijk verklaard.

2.16    Op 16 januari 2018 heeft verweerder klager gewezen op de mogelijkheid om cassatie in te stellen. Daarover heeft verweerder op 1 februari 2018 telefonisch met klager overlegd.

2.17    Er is geen cassatie ingesteld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet (tijdig) de grieven heeft ingediend met als gevolg dat klager bij arrest van 7 november 2017 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak een grote mate van vrijheid toekomt met betrekking tot de wijze waarop hij de zaak behandelt en met de keuzes – zoals over proces- en kostenrisico – waarvoor hij bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient daarbij door de advocaat tevens te worden gewezen op het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken aan de redelijkerwijs daaraan te stellen voorwaarden te voldoen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2    Vast staat dat klager niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het feit dat hij niet, althans niet tijdig, de grieven heeft aangevoerd. Tevens staat vast dat de memorie van grieven uiterlijk op 22 augustus 2017 had moeten worden ingediend maar pas op 28 september 2017 is ingediend.

5.3    In artikel 2.11 van het in 2017 geldende Landelijk Procesreglement Gerechtshoven is opgenomen dat de termijn voor het indienen van de memorie van grieven zes weken bedraagt. In artikel 2.12 van hetzelfde reglement is opgenomen dat ambtshalve een uitstel wordt verleend van vier weken. Uitstel op verzoek van partijen wordt blijkens artikel 2.13 van dit reglement slechts verleend op eenstemmig verzoek dan wel op grond van klemmende redenen.

5.4    Verweerder heeft een eenzijdig verzoek tot uitstel voor zes weken ingediend zonder daarbij klemmende redenen aan te voeren. Dat verzoek was dus op voorhand niet zonder meer toewijsbaar, zodat op grond van artikel 2.12 van boven genoemd reglement een ambtshalve uitstel van vier weken is verleend. De memorie had dus uiterlijk op 19 september 2017 ingediend moeten worden. Verweerder had daarvan op de hoogte kunnen en moeten zijn. Dat hij van het gerechtshof geen separate beslissing op zijn uitstelverzoek ontving, maakt dat niet anders. Het arrest van de Hoge Raad waarnaar verweerder in dit verband verwijst, betreft een situatie waarop het oude procesreglement van toepassing was. In het nieuwe procesreglement zijn alle termijnen ambtshalve peremptoir. Advocaten worden geacht daarvan op de hoogte te zijn en na afloop van de rolzittingen de digitale rol te raadplegen. Wanneer verweerder dat na de rol van 22 augustus 2017 zou hebben gedaan, zou hij hebben geweten dat er aan hem niet zes maar vier weken uitstel was verleend.

5.5    Nu verweerder de memorie van grieven pas op 28 september 2017 heeft ingediend, staat gelet op het voorgaande naar het oordeel van de raad vast, dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat behoort immers de termijn voor het instellen van rechtsmiddelen te bewaken en tijdig de noodzakelijk processtukken in te dienen. Verweerder heeft dat verzuimd. De klacht is dan ook gegrond. 

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijke verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klager,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, M.P. de Klerk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019.