ECLI:NL:TADRSGR:2019:3 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-474/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:3
Datum uitspraak: 07-01-2019
Datum publicatie: 14-05-2019
Zaaknummer(s): 18-474/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 7 januari 2019

in de zaak 18-474/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 5 september 2018 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 9 maart, 14 maart, 3 april, 26 mei, 2 juni en 8 juni 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) klachten ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 juni 2018 met kenmerk R 2018/38 ks/is mb, door de raad ontvangen op 15 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 5 september 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 5 september 2018 verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 20 september 2018, door de raad ontvangen op 24 september 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 29 oktober 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet is ingesteld en van de stukken waarop de beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennisgenomen van het verzetschrift van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Verweerder heeft klager in de periode van 2014 tot 22 februari 2017 in verschillende straf- en civielrechtelijke procedures bijgestaan. Klagers wederpartijen in de civielrechtelijke procedures waren onder meer de heer W., de heer S., de gemeente G. en Stichting X.

2.2    Bij brief van 20 mei 2016 is klager verzocht om op 31 mei 2016 op het politiebureau te Z. te verschijnen. Op 31 mei 2016 is vervolgens de strafzaak tegen klager geseponeerd, waarna binnen drie maanden een verzoek op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kon worden ingediend. Verweerder heeft op 26 juli 2016 een dergelijk verzoekschrift opgesteld, dat op 17 september 2016 door klager is ondertekend. De griffie van de rechtbank heeft het verzoekschrift op 29 september 2016 (te laat) ontvangen.

2.3    Op 30 september 2016 heeft een strafzitting plaatsgevonden. Klager werd op die zitting – als verdachte – bijgestaan door verweerder. Bij vonnis van 14 oktober 2016 is klager vrijgesproken van de ten laste gelegde smaad en veroordeeld voor de ten laste gelegde stalkingen.

2.4    Op 28 december 2016 heeft verweerder namens klager een accountantskantoor gedagvaard met als doel de opheffing van beslagen. De mondelinge behandeling van het kort geding vond plaats ter zitting van 3 februari 2017. Verweerder heeft klager op die zitting bijgestaan. Klager heeft de rechter op die zitting verzocht de eigenaar van het accountantskantoor te arresteren. Aangezien de rechter dit niet wilde doen, heeft klager haar gewraakt.

2.5    Bij brief van 5 januari 2017 heeft verweerder klager de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 591a Sv toegezonden, waarin klager niet-ontvankelijk is verklaard omdat het verzoek te laat was ingediend.

2.6    Klager heeft verweerder verzocht namens klager hoger beroep in te stellen in de procedure tegen de gemeente G. Op 6 februari 2017 heeft verweerder klager bericht dat hij dat niet ging doen. 

2.7    Op 9 februari 2017 heeft klager een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerder. Verweerder was die dag niet aanwezig. Klager heeft verweerder diezelfde dag een brief geschreven met onder meer de volgende tekst:

“(…) Beste [verweerder], ik denk dat onder jouw medewerkers ‘ratten’ zitten. Dat jij mij bedondert, we hebben het er eerder over gehad, (…)

(…)

[Verweerder] alsjeblieft, laat me niet ‘stikken’. (…)”

2.8    Bij brief van 14 februari 2017 heeft klager verweerder verzocht het wrakingsverzoek (zie hiervoor bij randnummer 1.6) te ondertekenen. Verweerder heeft dat geweigerd.

2.9    Bij brief van 16 februari 2017 aan klager heeft verweerder aangekondigd dat hij zich zou onttrekken aan alle zaken van klager.

2.10    Bij brief van 20 februari 2017 heeft verweerder de rechtbank en de advocaat van de wederpartij kenbaar gemaakt dat hij klager niet steunde in zijn wrakingsverzoek en hen in kennis gesteld van de vertrouwensbreuk en zijn onttrekking als advocaat.

2.11    Op 22 februari 2017 heeft verweerder zich officieel aan alle zaken van klager onttrokken.

2.12    Bij brieven van 9 maart, 14 maart, 3 april, 26 mei, 2 juni en 8 juni 2017 heeft klager bij de deken klachten ingediend over verweerder.

2.13    Op 30 augustus 2017 heeft een bemiddelingsgesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden op het Bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten. Bij dit gesprek waren ook de deken en een stafjurist aanwezig. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid. Tijdens deze bespreking heeft de deken aangegeven  dat, om de zaak behapbaar te maken, de klachten zouden worden beperkt tot hun kern, leidend tot hetgeen hierna bij randnummers 3.1 en 3.2 is opgenomen. Klager heeft in dit verband het volgende geschreven in zijn brief aan de deken van 2 september 2017:

“(…) Een en ander betekent voor onze werkwijze concreet, dat twee van de ‘hoofdklachten’, zoals verwoord op 30 augustus en opgetekend in de brief d.d. 31 augustus 2017 eerst aan bod gaan komen. En wederom voor alle helderheid, maar desgevraagd ook al aangegeven tijden onze bespreking in Rotterdam, ik trek (vooralsnog) geen enkele klacht in. (…)”

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij ten onrechte de samenwerking wegens een vertrouwensbreuk heeft beëindigd;

b)    als gevolg van deze beëindiging de termijnen in vier dossiers, te weten inzake de gemeente G., de heer W., de heer S. en Stichting X zijn verlopen, zodat verweerder zijn werkzaamheden op een onzorgvuldige wijze heeft beëindigd;

c)    de door verweerder aan klager geleverde rechtsbijstand onvoldoende was.

3.2    Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft klager aangevoerd dat zijn strafzaak eind 2015, over stalking en smaad, op nagenoeg alle punten is verloren. In deze zaak is een aantal getuigen gehoord en verweerder heeft tijdens deze getuigenverhoren – zonder overleg met klager – niet de door klager aangeleverde vragenlijst gebruikt, maar een eigen vragenlijst. Verder heeft verweerder klager vóór de zomer van 2016 nimmer geïnformeerd over de mogelijke kansen en risico’s inzake het slagen/verliezen in een bepaalde procedure. Bovendien had verweerder zich ten behoeve van de behandeling van het kort geding op 3 februari 2017 niet goed voorbereid; hij was moe en hij had geen schriftelijk pleidooi.

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter onvolledig is geweest in de weergave van de feiten. Verder heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat klager klachtonderdelen a, b en c onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd (in het licht van het door verweerder gevoerde verweer).

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat klager vanaf het moment dat verweerder hem heeft verzocht openstaande facturen te voldoen, agressief is geworden en weigert de facturen te voldoen.

4.2    Nadat klager er veelvuldig op was geattendeerd dat zijn vele telefoontjes en brieven aan verweerder niet welkom waren en dat het zonder afspraak op het kantoor van verweerder langskomen niet werd gewaardeerd, heeft klager op 9 februari 2017 onverwachts een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerder. Klager wist dat verweerder op dat moment op vakantie was. Klager heeft tijdens zijn bezoek een medewerkster van het kantoor van verweerder op agressieve toon onheus bejegend en haar meegedeeld dat het kantoor hem bedonderde en dat er zich onder de medewerkers ratten bevonden. Dit vond verweerder de zoveelste overschrijding van hetgeen betamelijk is, zodat hij de conclusie moest trekken dat sprake was van een vertrouwensbreuk. Dit heeft tot gevolg gehad dat verweerder zich heeft onttrokken aan alle zaken van klager.

4.3    Het is niet aan verweerder te wijten dat het verzoekschrift op grond van artikel 591a Sv van 26 juli 2016 uiteindelijk te laat is ingediend. Aan klager was een winkelverbod bij het plaatselijke postkantoor opgelegd en klager wenst geen aangetekende stukken te ontvangen. Daarnaast heeft klager geen e-mailadres. Uiteindelijk heeft verweerder het verzoekschrift tot drie keer toe aan klager gezonden, waarna het verzoekschrift te laat door klager retour is gezonden.

4.4    Het pleidooi op 3 februari 2017 was mondeling. Verweerder had zich wel degelijk op de zaak voorbereid. Het betrof een kort geding waarin door de wederpartij nog geen conclusie van antwoord was genomen, waardoor de voorbereiding van een schriftelijk stuk onmogelijk was en bovendien niet noodzakelijk.

4.5    Verweerder heeft klager diverse malen gewezen op de haalbaarheid van de verschillende zaken. Klager wenst nog tientallen andere zaken aanhangig te maken, waaronder tegen het plaatselijke krantje, diverse Tweede Kamerleden en de gemeente R. Verweerder heeft klager laten weten dat deze zaken kansloos zijn en niet door verweerder zullen worden opgepakt.

4.6    Verweerder heeft zijn verweer in verzet gehandhaafd.

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft (aanzienlijk) meer klachten ingediend dan de klachten die zijn onderzocht door de deken en vervolgens beoordeeld door de voorzitter. Dit is echter in lijn met de afspraak die de deken, klager en verweerder op 30 augustus 2017 hebben gemaakt, namelijk dat (eerst) slechts de, in de woorden van klager, hoofdklachten zouden worden onderzocht.

5.2    Dit betekent dat de raad in deze verzetzaak heeft te onderzoeken of sprake is van fouten om omissies bij de beoordeling van deze hoofdklachten door de voorzitter. Pas als daarvan sprake is, worden de hoofdklachten nader, inhoudelijk besproken.

5.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter deze klachten terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.4    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar deze klachten en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

5.5    De raad stelt vast dat de ‘hoofdklachten’ die in deze zaak ter beoordeling voorliggen niet alle door klager geformuleerde klachten omvatten. Ten aanzien van de klachten die niet vallen binnen die ´hoofdklachten´ is de raad van oordeel dat deze onvoldoende zijn onderzocht. De raad begrijpt dat de deken niet alle, volgens klager inmiddels 95, klachten afzonderlijk heeft onderzocht. Dit kan ook niet van de deken worden gevergd. De raad geeft de deken evenwel in overweging om de nog niet onderzochte klachten in overleg met klager te clusteren tot enkele relevante serieus te nemen klachtonderwerpen en deze te onderzoeken. Tot deze nog te onderzoeken onderwerpen behoort in de ieder geval de financiële integriteit van het declaratiegedrag van verweerder in relatie tot klager omdat een aantal klachten van klager in de kern daarop zien.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 januari 2019.