ECLI:NL:TADRSGR:2019:27 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-596/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:27
Datum uitspraak: 28-01-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-596/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Schrapping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerder niet heeft gedaan wat hij met klager heeft afgesproken (te weten het faillissement aanvragen van één van de vennootschappen van klager) en ook niet daadwerkelijk bereid is om de gemaakte fouten op te lossen, gegrond verklaard. Verweerder is volgens de raad met zijn handelwijze ernstig tekortgeschoten in de rechtshulpverlening jegens klager. handelwijze, wat aanleiding geeft om ook geen verbetering in de toekomst te verwachten. Naar het oordeel van de raad is het niet verantwoord dat verweerder als advocaat de praktijk gaat uitoefenen. Schrapping ondanks dat verweerder door de raad bij inmiddels onherroepelijke beslissing van 19 maart 2018 reeds als advocaat is geschrapt.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 januari 2019

in de zaak 18-596/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 december 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 juli 2018 met kenmerk K270 2017 ar/sh heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich eind 2014 tot verweerder gewend voor bijstand in verband met het naderende faillissement van één van zijn ondernemingen.

2.2    In juni 2015 is van deze onderneming van klager het faillissement aangevraagd door het personeel van de vennootschap. Klager heeft verweerder verzocht hem in die procedure bij te staan.

2.3    Op 18 juni 2015 had klager een afspraak op het kantoor van verweerder. Bij die gelegenheid heeft klager hem verzocht ook het faillissement van zijn andere onderneming aan te vragen. Voorts heeft klager verweerder verzocht hem behulpzaam te zijn bij de afwikkeling van een borgstelling met de Rabobank.

2.4    Tussen augustus 2015 en juni 2017 heeft klager diverse malen getracht informatie van verweerder te verkrijgen over de status van de faillissementsaanvraag. Steeds werd hem medegedeeld dat de uitspraak binnen korte tijd zou worden gedaan of dat hij zou worden teruggebeld, wat niet gebeurde.

2.5    Begin april 2017 vernam klager van verweerder dat er op 19 april 2017 uitspraak zou worden gedaan. Achteraf bleek dat op die datum door verweerder het verzoekschrift nog niet was ingediend.

2.6    Een kantoorgenoot van verweerder heeft vervolgens een turboliquidatie kunnen bewerkstelligen.

2.7    Klager heeft verweerder bij brief van 28 juli 2017 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Op die aansprakelijkstelling ontving hij geen reactie.

2.8    In een telefoongesprek heeft verweerder aan klager laten weten zijn aansprakelijkheidsverzekering te zullen aanspreken. Klager heeft daarvan geen schriftelijk bewijs ontvangen.

2.9    Op maandag 20 november 2017 heeft klager verweerder gemeld dat hij nog drie werkdagen had om te betalen of met een schriftelijk bewijs te komen dat hij de kwestie bij zijn verzekeraar had gemeld. Daarbij is aangekondigd dat bij gebreke daarvan een klacht zou worden ingediend bij de deken.

2.10    Op 23 november 2017 heeft klager telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Een medewerkster van het kantoor liet weten dat verweerder klager op 24 november 2017 zou terugbellen.

2.11    Omdat klager niets meer van verweerder vernam, heeft hij op 6 december 2017 een klacht tegen verweerder ingediend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet heeft gedaan wat hij met klager heeft afgesproken (te weten het faillissement aanvragen van één van de vennootschappen van klager) en ook niet daadwerkelijk bereid is om de gemaakte fouten op te lossen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Klager verwijt verweerder in de kern dat hij de gemaakte afspraken niet is nagekomen en hem heeft voorgelogen en aan het lijntje heeft gehouden. Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat, nadat de kwestie van de borgtocht was afgewikkeld, er geen reden meer was om het faillissement aan te vragen. Hij heeft echter niet toegelicht waarom hij deze mening was toegedaan. Uit het dossier valt ook niet af te leiden dat verweerder op dit punt met klager overleg heeft gevoerd. Klager heeft gesteld dat hij meerdere malen naar de stand van zaken heeft geïnformeerd. Uit de reactie van verweerder blijkt niet op welke wijze en wanneer hij die informatie heeft verstrekt. Evenmin heeft verweerder  vastgelegd dat hij anders dan eerder besproken geen nadere actie voor klager zou ondernemen op het punt van bedoelde faillissementsaanvraag. Overigens strookt het standpunt van verweerder dat het aanvragen van een faillissement geen zinnig doel meer diende ook niet met de berichten die hij wel afgaf aan verweerder en waarmee hij wilde doen voorkomen dat hij wel degelijke met hiertoe strekkende werkzaamheden bezig was. De raad kan gelet op een en ander niet anders dan tot het oordeel komen dat het verwijt van klager terecht is. De klacht is op dit punt dan ook gegrond.

5.2    Over het antwoord op de vraag of verweerder de aansprakelijkstelling van klager heeft aangemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering verschillen partijen van mening. Klager heeft gesteld dat hem hiervan niet is gebleken en verweerder heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. bij die stand van zaken moet het ervoor gehouden worden dat verweerder niet op adequate wijze heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling. Ook dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

5.3    Aangezien verweerder met zijn handelwijze ernstig is tekortgeschoten in de rechtshulpverlening jegens klager zal de raad ex artikel 48 lid 9 Advocatenwet ambtshalve uitspreken dat verweerder jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6    MAATREGEL

6.1    De raad tilt zeer zwaar aan het feit dat verweerder bij klager in strijd met de waarheid heeft doen voorkomen dat hij werkzaamheden had verricht terwijl dat niet het geval was. Dergelijk gedrag is een advocaat onwaardig. Ook heeft hij zich onverantwoordelijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen door de aansprakelijkstelling van klager niet op voor deze transparante wijze bij zijn verzekeraar te melden. De onderhavige klacht staat bovendien niet op zichzelf. Het baart de raad zorgen dat verweerder, ondanks eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen - waaronder ook twee voorwaardelijke en twee onvoorwaardelijke schorsingen in de praktijkuitoefening - die eveneens deels betrekking hadden op het onvoldoende informeren van cliënten en het verwaarlozen van de belangen van cliënten, kennelijk geen, althans geen afdoende, maatregelen heeft genomen om dergelijke klachten te voorkomen. Voorts heeft verweerder geen enkel inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze, wat aanleiding geeft om ook geen verbetering in de toekomst te verwachten. De raad komt tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder als advocaat de praktijk weer zou gaan uitoefenen en zal daarom een schrapping opleggen. Het feit dat verweerder door de raad van discipline bij inmiddels onherroepelijke beslissing van 19 maart 2018 reeds als advocaat is geschrapt staat daaraan niet in de weg.

GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klager,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-     spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een     behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019.