ECLI:NL:TADRSGR:2019:26 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-836/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:26
Datum uitspraak: 28-01-2019
Datum publicatie: 08-04-2019
Zaaknummer(s): 18-836/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: De klacht dat kwaliteit van dienstverlening verweerder te wensen overlaat gelaten (onder meer doordat hij onbereikbaar was en niet in staat is gebleken een dagvaarding op te stellen), gegrond verklaard. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 januari 2019

in de zaak 18-836/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 februari 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 oktober 2018 met kenmerk K048 2018 ar/sh, door de raad ontvangen op 16 oktober 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2018 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar gemachtigde A. al Alim, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet alsmede van de door de gemachtigde van klaagster per e-mail van 20 november 2018 toegezonden stukken.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft zich eind oktober 2013 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een geschil met de heer S.

2.2    Verweerder heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd en gekregen. Daarvan heeft hij haar bij brief van 28 januari 2014 op de hoogte gesteld.

2.3    In 2014 en 2015 is de heer S. diverse malen door verweerder en klaagster aangeschreven. Dat leverde niet het gewenste resultaat (betaling) op.

2.4    Bij brief van 17 juni 2015 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat zij hem die dag telefonisch had gevraagd nog even te wachten met een procedure omdat zij met de heer S. in overleg was. Daarbij heeft hij te kennen gegeven wel door te gaan met het treffen van voorbereidingen voor een procedure.

2.5    Op 12 oktober 2016 heeft verweerder aan klaagster een concept dagvaarding gezonden.

2.6    Omstreeks 22 februari 2017 is verweerder benaderd door een deurwaarder die benaderd was door klaagster. Verweerder heeft vervolgens een dagvaarding doen uitbrengen aan de heer S. In de procedure in eerste aanleg zijn de vorderingen van klaagster vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing afgewezen. Verweerder heeft namens klaagster hoger beroep ingesteld en de zaak overgedragen aan mr. S.

2.7    In hoger beroep zijn de vorderingen van klaagster alsnog toegewezen. De heer S. heeft inmiddels echter geen middelen meer om aan de veroordeling te voldoen.

2.8    Op 28 februari 2018 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

2.9    De deken heeft de klacht op 8 maart 2018 doorgestuurd aan verweerder met het verzoek daarop uiterlijk 29 maart 2018 te reageren.

2.10    Omdat van verweerder niet tijdig een reactie was ontvangen, heeft de deken op 5 april 2018 een rappel gestuurd en verzocht om een reactie op uiterlijk 19 april 2018.

2.11    Bij brief van 10 april 2018 heeft verweerder aan de deken de ontvangst van de brief van 5 april 2108 bevestigd en tevens aangegeven dat hij de brief van 8 maart 2018 niet had ontvangen. Bij brief van 12 april 2018 heeft de deken de klacht nogmaals aan verweerder verzonden.

2.12    Omdat wederom geen inhoudelijke reactie van verweerder werd ontvangen, heeft de deken hem op 1 juni 2018 nogmaals gerappelleerd en verzocht om een reactie op uiterlijk 15 juni 2018.

2.13    Aangezien een reactie ook ditmaal uitbleef heeft de deken op 22 juni 2018 weer gerappelleerd en verzocht om een reactie op uiterlijk 29 juni 2018. Ook nu bleef een reactie uit, reden waarom de stafjurist van de deken telefonisch contact met verweerder heeft opgenomen en hem heeft bericht dat wanneer niet uiterlijk in de eerste week van juli 2018 een reactie op de klacht zou zijn ontvangen, een dekenbezwaar tegen verweerder zou worden ingediend. Verweerder liet in dit telefoongesprek weten te zullen kijken of hij er die week aan toe kwam. Vervolgens is niets meer van hem vernomen.

2.14    Op 17 juli 2018 is door de deken een ambtshalve klacht ingediend tegen verweerder.

2.15    Bij brief van 23 juli 2018 heeft klaagster verzocht haar klacht ter verdere beoordeling aan de raad te zenden. Bij dezelfde brief heeft zij haar klacht uitgebreid.

2.16    Bij brief van 2 augustus 2018 heeft verweerder naar aanleiding van de ontvangst door hem van een brief van de deken aan de raad, aan de deken bericht dat hij op 27 juni 2018 per fax zijn reactie op de klacht had gegeven. Daarbij heeft hij als bijlage een faxbrief d.d. 27 juni 2018 met bijlage gevoegd, die blijkens de daarop vermelde adressering was verzonden naar faxnummer 070-4166125. Blijkens de faxregels is de fax echter verzonden naar 040-2456438. Een “OK verzendrapport”  ontbreekt.

2.17    Bij e-mail van 10 augustus 2018 heeft de deken aan partijen bericht dat het dossier gereed zal worden gemaakt voor verzending naar de raad.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    de kwaliteit van zijn dienstverlening zeer te wensen over heeft gelaten doordat hij onbereikbaar was en niet in staat is gebleken een dagvaarding op te stellen;

b)    hij klaagster op extra kosten heeft gejaagd doordat zij genoodzaakt was advies in te winnen bij derden om haar bij te staan in de procedures tegen verweerder en de wederpartij;

c)    diverse andere partijen inmiddels hun vorderingen op de heer S. hebben verhaald door middel van beslaglegging, waardoor hij thans geen verhaal (meer) biedt. Dat was mogelijk doordat verweerder niet adequaat heeft opgetreden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder heeft ter zitting betwist onbereikbaar te zijn geweest. Wel heeft hij erkend dat de door hem opgestelde en uitgebrachte dagvaarding niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Dat hij de dagvaarding desondanks heeft laten uitbrengen heeft verweerder verklaard door te stellen dat hij zich door de deurwaarder onder druk gezet voelde. De raad acht die stelling niet geloofwaardig en passeert deze dan ook. Verweerder had reeds drie jaar gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding en niet valt in te zien waarom een telefoontje van een deurwaarder hem nu plotseling tot actie zou bewegen. Dat de dagvaarding op de wijze waarop die was opgesteld naar alle waarschijnlijkheid niet tot een toewijzing van de daarin geformuleerde vorderingen zou leiden, heeft verweerder ter zitting onderkend. Hij had er naar het oordeel van de raad dan ook van af moeten zien deze uit te brengen dan wel had hij klaagster schriftelijk en gemotiveerd van de mogelijke gevolgen van het uitbrengen van een dagvaarding in die vorm op de hoogte moeten stellen. Dat heeft hij niet gedaan. Het handelen van verweerder acht de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ad klachtonderdeel b) en c)

5.2    Op deze klachtonderdelen is door verweerder niet gereageerd. De raad gaat dan ook uit van de juistheid van de door klaagster daaraan ten grondslag gelegde stellingen en acht ook deze klachtonderdelen gegrond.

5.3    Ten aanzien van de mogelijke civiele aansprakelijkheid van verweerder is er voor de raad geen rol weggelegd. De civiele rechter dient daarover te oordelen.

5.4    Aangezien verweerder ernstig is tekortgeschoten in de rechtshulpverlening jegens klaagster zal de raad ex artikel 48 lid 9 Advocatenwet ambtshalve uitspreken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6    MAATREGEL

6.1    Gezien de ernst van de aan verweerder terecht verweten gedragingen en mede in aanmerking genomen diens tuchtrechtelijk verleden, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klaagster,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een  behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019.