ECLI:NL:TADRSGR:2019:218 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-422/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:218
Datum uitspraak: 25-09-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 19-422/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijk geschil kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 25 september 2019

in de zaak 19-422/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 24 juni 2019 met kenmerk K009 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 25 juni 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is verwikkeld (geweest) in een problematische echtscheiding. Klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) hebben drie minderjarige kinderen.

1.2    Verweerder staat de man sinds september 2017 bij.

1.3    Klaagster en de man hebben getracht de echtscheiding minnelijk te regelen via mediation. De mediation heeft niet geleid tot overeenstemming, waarna verweerder klaagster op 2 november 2017 namens de man een brief heeft gestuurd. De brief vormt een eerste aanzet om te komen tot afspraken tussen de man en klaagster, waaronder een ouderschapsplan, afspraken over alimentatie, verdeling van de gemeenschap van goederen en verevening van pensioen.

1.4    Naar aanleiding van de brief heeft klaagster het volgende via WhatsApp aan de man geschreven:

“(…) Heel fijn dat jij wel bij een advocaat zit en jij met mij niet meer wilt praten!! (…)

Als jij in zet op een vechtscheiding dan zul je hem gaan krijgen. Teken die rentemiddeling nu een keer dat scheelt ons eur 500 in lasten per maand en maak eur 1000 over naar de kredietrekening ipv iedere maand minder over maken en je eigen advocaat nemen en betalen want nu begrijp ik wat jij aan het doen bent!! (…)”

1.5    Bij brief van 8 december 2017 heeft mr. F, advocaat van klaagster, gereageerd op de brief van 2 november 2017. Strekking van de brief is dat ook klaagster wil komen tot afspraken met de man. Mr. F heeft in de brief aan aantal concrete voorstellen gedaan.

1.6    Verweerder en mr. F hebben in de opvolgende maanden, in ieder geval tot 9 oktober 2018, gecorrespondeerd over een regeling. Zij hebben daarbij over en weer voorstellen gedaan. In de correspondentie tussen de advocaten wordt een aantal maal tot uitdrukking gebracht dat de directe communicatie tussen klaagster en de man over privéaangelegenheden, in het bijzonder de kinderen, moeizaam verloopt. In de briefwisseling heeft verweerder op 6 maart 2018 voorgesteld om een gesprek te laten plaatsvinden tussen klaagster, de man en de wederzijdse advocaten.

1.7    Op 15 april 2018 heeft mr. F onder meer aan verweerder geschreven dat zij graag uiterlijk 16 april 2018 van verweerder hoort “of een viergesprek nog zin heeft”.

1.8    Verweerder heeft op 16 april 2018 aan mr. F geschreven dat “in overleg (…) voor beide partijen een hoop te winnen [is] aan duidelijkheid en snelheid.”

1.9    Op 18 april 2018 heeft mr. F gereageerd. Zij heeft geschreven dat zij overleg heeft gehad met klaagster en dat de standpunten van partijen zo ver uiteen liggen “dat een viergesprek weinig zinvol is”. Mr. F heeft vervolgens het volgende geschreven:

“(…) Gezien de wens van uw cliënt tot het kopen van een woning, heeft cliënte nagedacht over een oplossing. Langs deze weg wil cliënte een allerlaatste poging wagen voor het treffen van een minnelijke regeling en wil dan ook onder voorbehoud van alle rechten en weren een eindvoorstel doen.

Teneinde er voor te zorgen dat uw cliënt de mogelijkheid krijgt tot het aankopen van een woning, zal het huwelijk spoedig ontbonden moeten worden en het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid geregeld moeten worden. Een spoedige afwikkeling is mogelijk als uw cliënt bereid is het concept convenant en het voorstel van 15 februari 2018 met betrekking tot de kinderen (inschrijfadres bij cliënte en co-ouderschap) integraal te accepteren. Cliënte is dan op haar beurt bereid de huidige woonsituatie te continueren totdat uw cliënt een woning heeft gevonden en betrokken heeft. Uiteraard zal dan nog gesproken moeten worden over wat een redelijke termijn is voor de aankoop, maar dat is wat betreft cliënte meer van detailniveau en goed met elkaar te bespreken. Indien uw cliënt bereid is hiermee in te stemmen, dan kan een viergesprek wat cliënte betreft zinvol zijn.

Indien uw cliënt geheel niet openstaat voor de door cliënte voorgestelde afwikkeling, danwel alleen onder voorwaarden, dan ziet cliënte geen andere weg dan een voorlopige voorzieningenprocedure. Kunt u mij uiterlijk 23 april 2018 het standpunt van uw cliënt laten weten? Bij geen bericht of afwijzende reactie, ontvang ik graag uw verhinderdata voor de komende 6 weken.”

1.10    Verweerder heeft op 19 april 2018 als volgt gereageerd:

“(…) Waarom zou een gesprek, ook al liggen de standpunten volgens u op dit moment ver uit elkaar, niet zinvol kunnen zijn? Cliënt wil graag een 4-gesprek en daaruit blijkt de intentie om er na goed onderling overleg uit te komen. Op deze wijze een overeenkomst er doorheen willen duwen, werkt niet en is toch ook niet gebruikelijk?

Laten wij nu in gesprek kijken of het partijen lukt de gevolgen van de echtscheiding te regelen. Partijen schrijven op dit moment de geschiedenis van hun kinderen. De vraag is hoe partijen wensen dat de kinderen op die geschiedenis willen terugkijken: mama en papa zijn niet in staat problemen op te lossen en laten het aan een rechter over met alle mogelijke escalatie van dien of mama en papa zijn in staat om zelf hun problemen op te lossen en het daarmee voor de kinderen makkelijker te maken. Cliënt wil zich sterk maken voor die laatste optie, met name ook omdat partijen nog jaren met elkaar verder moeten als ouder. (…)”

1.11    Op 23 mei 2018 heeft klaagster een verzoekschrift ingediend strekkend tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening.

1.12    Op 14 juni 2018 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. 

1.13    Op 18 juni 2018 is het verzoek mondeling behandeld. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat een gesprek zou plaatsvinden tussen partijen en de advocaten op 3 juli 2018.

1.14    Een e-mail van 4 juli 2018 van mr. F aan verweerder gaat over een aantal onderdelen van het tussen partijen te sluiten convenant.

1.15    Bij brief van 5 juli 2018 heeft verweerder aan mr. F geschreven dat, zakelijk weergegeven, de kinderen de man vragen hebben gesteld over zijn nieuwe relatie. Informatie over deze nieuwe relatie hebben de kinderen, volgens de man, van klaagster gekregen. Omdat dit tegen de wens was van de man heeft verweerder in zijn brief de boosheid van de man over de gang van zaken tot uitdrukking gebracht.

1.16    Op 6 juli 2018 heeft mr. F de rechtbank laten weten dat het klaagster en de man niet is gelukt om tot afspraken te komen.

1.17    Op 13 juli 2018 heeft verweerder aan mr. F geschreven dat, zakelijk weergegeven, de man zich grote zorgen maakt over het welzijn van de kinderen. Verweerder heeft geschreven:

“(…) Wat [de man] zorgen baart, is het feit dat uw cliënte wel via u aangeeft de kinderen niet bij volwassenzaken te betrekken, maar dat de praktijk lijkt anders. (…)”

Verweerder heeft twee voorbeelden gegeven en uiteindelijk geschreven dat:

“(…) [klaagster] zich niet [houdt] aan de afspraken of de kinderen zitten ontzettend klem. Daar moeten partijen wat mee. (…)”

1.18    Bij beschikking van 23 juli 2018 heeft de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorziening, het gebruik van de woning toegewezen aan de man en een omgangsregeling met de kinderen vastgesteld.

1.19    Op 16 augustus 2018 heeft mr. F aan verweerder geschreven dat, zakelijk weergegeven, het klaagster mogelijk niet zal lukken om tijdig een woning te vinden en dat klaagster in dat geval “de kinderen niet bij zich [zal] kunnen hebben conform de beschikking”. Mr. F heeft voor die situatie een voorstel gedaan voor de opvang van de kinderen dat afwijkt van de beschikking. Verweerder heeft hierop op 23 augustus 2018 gereageerd en geschreven:

“(…) Cliënt werkt morgen en kan derhalve de kinderen niet om 12.00 uur bij zich hebben. Cliënt heeft uw cliënte voorgesteld dat zij, indien zij nog geen woning heeft, de woning blijft gebruiken tot zondag 26 augustus 12.00 uur en dat partijen dan een wissel doen. Wat eventueel ook mogelijk zou zijn, is de wissel op zaterdag 25 augustus om 11.00 uur te doen. Graag uw bericht. Cliënt begrijpt verder niet de opmerking van u cliënte dat zij de kinderen niet conform de beschikking bij zich kan hebben als zij geen woning heeft. De rechtbank heeft aan cliënt het gebruiksrecht toegekend, maar als cliënt uw cliënte er niet uitzet, mag zij de woning gewoon betreden. De zorgregeling is daar los van opgelegd zodat uw cliënte niet kan stellen dat cliënt maar de kinderen doordeweeks moet opvangen als zij geen woning heeft. Bovendien moet cliënt ook gewoon werken dan. Er geldt dus gewoon de ”week op week af-regeling".(…)” 

1.20    Op 9 oktober 2018 heeft verweerder aan mr. F een brief geschreven. Aanleiding voor deze brief is de omstandigheid dat klaagster een huurwoning heeft gevonden, dat dit tot gevolg heeft dat partijen “een aantal dingen met elkaar moeten regelen” en dat dat volgens verweerder moeizaam verloopt.

1.21    Klaagster heeft zich op enig moment na de beschikking van de voorzieningenrechter, uit het dossier blijkt niet wanneer precies, gewend tot een opvolgend advocaat, mr. L. Tussen verweerder en mr. L is het overleg over de echtscheiding voortgezet.

1.22    Bij brief van 5 december 2018 aan mr. L heeft verweerder in verband met de toekomstige woningen van klaagster en de man laten weten dat de man een afstand van 15 kilometer van de woonplaats van partijen van dat moment te ver vindt, onder meer vanwege de uitdrukkelijke keuze van partijen voor co-ouderschap. Verweerder heeft voorgesteld om 2 kilometer overeen te komen, met de mogelijkheid om daarvan met instemming van beide partijen een uitzondering te maken. Op 21 december 2018 heeft verweerder aan mr. L een concept ouderschapsplan toegestuurd. Hierin is opgenomen dat partijen in niet meer dan 2 kilometer van hun woonplaats van dat moment zullen gaan wonen.

1.23    Verweerder heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend. Uit het dossier blijkt niet wanneer dit precies is gebeurd.

1.24    Op 3 januari 2019 heeft mr. L het volgende aan de rechtbank geschreven:

“(…) Partijen zijn er voor 99,99 % uit.

Mevrouw overlegt hierbij 1) het convenant en 2) het ouderschapsplan.

(…) Mevrouw geeft meneer tot 10 januari 2019 de kans u te bevestigen dat u de echtscheiding kunt uitspreken en de stukken onderdeel van de beschikking kunt maken.

Als meneer niet voor de 00,01 % meebuigt dan behoudt mevrouw zich haar rechten in deze procedure – en ook jegens meneer en diens advocaat – nadrukkelijk voor (…)”

Bij de brief zijn een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant gevoegd, beide op 31 december 2018 ondertekend door uitsluitend klaagster.

1.25    Op 7 januari 2019 heeft verweerder vervolgens het volgende aan de rechtbank geschreven:

“(…)    Met veel verbazing heb ik kennis genomen van het schrijven van [mr. L]. Partijen zijn voor mijn vakantie druk bezig geweest met het regelen van de gevolgen van deze echtscheiding in een ouderschapsplan en convenant. Tijdens mijn vakantie heeft mijn kantoorgenoot (…) deze onderhandelingen van mij overgenomen.

Het is niet toegestaan een rechter deelgenoot te maken van schikkingsonderhandelingen. Het verbaast mij dan ook hoogstens dat [mr. L] dit wel meent te (mogen) doen.

Wat daar van zij, het door mij opgestelde convenant zelfstandig aanpassen, dit ondertekenen en vervolgens aangeven dat cliënt voor 00,01% dient mee te buigen, is niet alleen onjuist (cliënt heeft namelijk, zoals dat gaat in schikkingsonderhandelingen, al veel meegebogen), maar ook uiterst oncollegiaal. Die oncollegialiteit blijkt eens te meer uit de opmerking dat niet alleen alle rechten worden voorbehouden jegens meneer, maar ook tegen diens advocaat. Volgens mij moeten advocaten met elkaar samenwerken.

De contacten met [mr. L] zijn altijd constructief geweest en wat mij betreft zullen die altijd zo blijven. Spijtig dat [mr. L] op deze wijze een schikking er doorheen wenst te drukken. Dat is niet zoals het hoort. (…)”

1.26    In het dossier bevinden zich een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan, beide opgesteld door verweerder, en door de man ondertekend op 18 januari 2019. De overeenkomsten zijn niet ondertekend voor klaagster.

1.27    Op 28 januari 2019 hebben klaagster en de man een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan ondertekend.

1.28    Op 28 januari 2019 heeft mr. L het volgende aan de rechtbank geschreven:

“(…) Voor U:

1.    Het door mevrouw vandaag getekende convenant

2.    Het door mevrouw vandaag getekende ouderschapsplan

Nu partijen beiden hebben getekend, zijn zij beiden het met de echtscheiding en de afwikkelvoorwaarden daarvan eens. Graag uw prompte echtscheidingsbeschikking, waarvan het convenant en het  ouderschapsplan onderdeel, en uitvoerbaar bij voorraad,

Ik zal aan [verweerder] vragen U vandaag ook te bevestigen. (…)”

In het convenant is overeengekomen dat partijen binnen 5 kilometer van de basisschool van één van de kinderen zullen gaan wonen.

1.29    Bij brief van 12 januari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

1.30    Op 8 februari 2019 heeft verweerder het volgende geschreven aan mr. L:

“(…) Met stijgende verbazing heeft cliënt kennisgenomen van uw mail d.d. 7 februari 2019. (…)

(…), constateert cliënt dat uw cliënte zich niet aan het convenant houdt. Artikel 3.7 bepaalt klip en klaar dat uw cliënte de voorlopige teruggave aan cliënt dient over te maken. Cliënt kan verder niet de teruggave ten name van uw cliënte zelfstandig bij de belastingdienst opvragen. Hij kan dat maar voor de helft, namelijk zijn deel. Dat mag toch bekend worden verondersteld? Als uw cliënt artikel 3.7 niet nakomt, zal cliënt genoodzaakt zijn rechtsmaatregelen te treffen. Dat wil toch niemand? (…)”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster ver De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven het volgende.

a)    verweerder heeft geen oog voor de belangen van de minderjarige kinderen.

b)    verweerder heeft belet dat de echtscheiding voortvarend wordt afgewikkeld.

c)    verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klaagster.

d)    verweerder heeft binnen de kaders van de behandeling van deze klacht onzorgvuldig gehandeld jegens klaagster, door financiële gegevens die klaagster betreffen aan derden te verstrekken.

e)    de dienstverlening van verweerder aan de man is gebrekkig.

2.2    Klaagster heeft het volgende aan haar klacht ten grondslag gelegd.

2.3    Verweerder houdt het arbitragevoorstel van klaagster tegen. De indruk bestaat dat verweerder veel zelf beslist en niet alles met de man bespreekt en/of aan hem voorlegt hetgeen het scheidingsproces niet ten goede komt. Verweerder beschermt de man; klaagster heeft al veel voorstellen gedaan om de scheiding goed af te wikkelen en alles wordt afgewezen. Dit wekt bij klaagster de indruk dat verweerder meer oog heeft voor het belang van de man dan voor het belang van de kinderen. Verweerder rekt tijd als gevolg waarvan beide partijen onnodig advocaatkosten moeten maken. Verweerder vergeet het belang van de kinderen. Doordat de echtscheiding lang duurt ervaren de kinderen veel stress, onrust, onduidelijkheid en onzekerheid. In hun ontwikkeling staan de kinderen stil, zij leven in angst en onveiligheid. Verweerder houdt dit in stand door zijn houding richting de man. Verweerder “acteert op emoties en futiliteiten terwijl er bij een scheiding vele hoofdzaken zoals de kinderen, woning en de financiën, snel moeten worden geregeld”. Verweerder “besteedt zijn tijd aan details o.a. de nieuwe partners van de ex-echtelieden waardoor er nog meer emotie, energie en geld verloren gaat in het proces”. Verweerder toont een gebrek aan leiding, hij heeft een inflexibele en starre houding, hij coacht de man niet. Verweerder zou de man “juist moeten sturen op wat de rechter hem bij de VoVo heeft opgelegd namelijk zo spoedig mogelijk een andere woning zoeken en financieel bij gaan dragen aan o.a. de eigenaarslasten, “lees” de hypotheeklasten)”. Verweerder “laat niet realistische wensen (o.a. juridisch niet haalbaar en praktisch niet uitvoerbaar) op papier zetten”. Hierdoor, zo schrijft klaagster, graaft verweerder “zijn eigen kuil doordat zijn cliënt irrealistische voorstellen doet, vasthoudt aan wat hij heeft en [verweerder] de verwachtingen heel slecht of niet managet immers de echtelijke woning is onbetaalbaar voor zijn cliënt dus hij moet aansturen op er zo snel mogelijk uit i.p.v. blijven zitten”.

2.4    Verweerder komt er volgens klaagster niet meer uit met de man. Verweerder heeft de man “veel te veel naar de mond gepraat en zijn zin gegeven terwijl hij moet aansturen op in gesprek en in overleg zaken zo goed mogelijk en in het belang van de betrokken kinderen snel af te ronden”. Verweerder toont een “gebrek aan voortgang en sturing” en aan “benodigd overwicht”. Hij houdt vast aan gedane voorstellen en komt niet met oplossingen en voorstellen. Alle voorstellen die klaagster heeft gedaan zijn “neergehaald”.

2.5    Verweerder maakt zich schuldig aan het innemen van onrechtmatige standpunten en aan “tegenwettelijke zaken er door heen drukken (bijvoorbeeld twee kilometer opnemen in convenant waardoor zijn cliënt zich kan beroepen op het feit dat hij geen huis kan vinden)”. Verweerder toetst de feiten niet. Klaagster heeft als voorbeeld genoemd dat verweerder heeft gesteld dat de man financieel bijdraagt, terwijl dit niet zo is. Het BSO-contract is volgens verweerder aangepast, terwijl dit niet zo is. Volgens de stelling van verweerder is de man “bezig met een woning, hij heeft al tweemaal op een huis geboden, dit terwijl hij dit al schrijft in zijn correspondentie van ruim een jaar geleden, wat is nu de waarheid?”. Verweerder neemt volgens klaagster stelling in “(o.a. ik zou samen wonen? een gotspe)”.

2.6    Verweerder houdt over de hoofden van de kinderen een gevecht tussen ouders in stand. Verweerder negeert de vraag of co-ouderschap haalbaar is alsmede de autismeproblematiek van een van de kinderen. Verweerder besteedt ook geen aandacht aan de communicatie. Hij blijft namens de man “deconstructieve briefjes schrijven”.

2.7    Klager vraagt zich af of verweerder de man “(onterecht) op toevoeging [heeft] staan” of dit “[misschien] zorgt (…) voor alle ellende”. Klaagster vraagt zich af of de man weet “dat alle inzet van [verweerder] met terugwerkende kracht integraal betaald moet worden”.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

4.2    Klaagster verwijt verweerder bepaalde handelingen of juist nalaten van de man. De voorzitter overweegt dat (voor een wederpartij nadelige) gedragingen van de cliënt slechts in uitzonderlijke omstandigheden ook verwijtbaar zijn aan de advocaat. Van zo’n uitzonderlijke situatie kan sprake zijn indien de gedraging van de cliënt het gevolg is van een evident onjuist advies van de advocaat dat bovendien slechts benadeling van de wederpartij tot doel heeft. Uit het klachtdossier blijkt niet dat hiervan sprake is, zodat de klacht in zoverre kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdelen a) en b)

4.3    Verweerder is in september 2017 betrokken geraakt bij het geschil tussen klaagster en de man, aanvankelijk op de achtergrond omdat klaagster en de man op dat moment probeerden de kwestie door middel van mediation te regelen. Op 2 november 2017 heeft verweerder een eerste brief aan klaagster gericht. Klaagster en de man hebben op 28 januari 2019, dus circa vijftien maanden na de eerste brief van verweerder aan klaagster, een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan ondertekend.

4.4    Van november 2017 tot medio april 2018 hebben klaagster en de man, via hun advocaten, onderhandeld over de afwikkeling van de echtscheiding. Naar het oordeel van de voorzitter zijn de brieven die verweerder in dat verband aan mr. F heeft gezonden zakelijk en welwillend van toon.

4.5    De voorzitter begrijpt uit het dossier dat de onderhandelingen stil zijn komen te liggen, nadat van de zijde van klaagster het voornemen kenbaar werd gemaakt om een verzoekschrift strekkend tot een voorlopige voorziening in te dienen. Na indiening van het verzoekschrift, het verweerschrift en de mondelinge behandeling op 18 juni 2018 zijn de onderhandelingen op 3 juli 2018 hervat. Binnen enkele dagen bleek dat partijen er niet uitkwamen waarna de rechtbank op 23 juli 2019 uitspraak heeft gedaan.

4.6    De onderhandelingen zijn vervolgens hervat tussen verweerder en mr. L. De voorzitter leidt uit het dossier af dat dit medio oktober / november 2018 moet zijn geweest. Vervolgens heeft het nog circa drie maanden geduurd voordat partijen overeenstemming bereikten.

4.7    Uit het voorgaande blijkt dat het proces om te komen tot overeenstemming over een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan niet onredelijk lang heeft geduurd, in aanmerking genomen dat dit proces is onderbroken door enerzijds een door klaagster ingestelde procedure bij de rechtbank en anderzijds een wisseling van advocaten aan de zijde van klaagster. Het verwijt van klaagster dat verweerder de gang van zaken onnodige en onevenredig heeft getraineerd treft aldus geen doel.

4.8    Klaagster lijkt het verweerder te verwijten dat hij namens zijn cliënt heeft onderhandeld over de bepalingen in het convenant en het ouderschapsplan en dat hij zijn cliënt niet heeft bewogen om in te stemmen met de (meeste) voorstellen van de vrouw. Klaagster miskent hiermee dat onderhandelen over de afwikkeling van een echtscheiding een proces is van geven en nemen, waarbij niet kan worden verwacht dat de een partij zonder meer instemt met voorstellen de andere partij. Klaagster miskent daarnaast dat verweerder, namens de man, weliswaar voorstellen heeft afgewezen maar ook tegenvoorstellen heeft gedaan. Deze tegenvoorstellen zijn naar het oordeel van de voorzitter niet als onbegrijpelijk of onredelijk aan te merken, ook niet waar het de voorstellen betreft die zien op de omgang met en het welzijn van de kinderen.

4.9    Wat betreft de belangen van de kinderen voegt de voorzitter hier nog aan toe dat uit de berichten van 19 april 2018 en 13 juli 2018 blijkt dat de man, bijgestaan door verweerder, de belangen van de kinderen niet heeft veronachtzaamd. Uit het bericht van 23 augustus 2018 blijkt dat de man, in het belang van de kinderen, zich juist bijzonder welwillend opstelt jegens klaagster.

4.10    Uit het voorgaande volgt dan ook dat geen sprake is van onvoldoende voortvarend optreden van verweerder en dat verweerder de belangen van de kinderen niet heeft veronachtzaamd. Klachtonderdelen a en b zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.11    De voorzitter heeft in het klachtdossier geen onnodig grievende uitlating aangetroffen van verweerder jegens klaagster. Het klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond bij gebrek aan feitelijke onderbouwing.

4.12    De voorzitter voegt toe dat verweerder zich in zijn berichten van 5 en 13 juli 2018 kritisch heeft uitgelaten over gedragingen van klaagster. Deze kritische uitlatingen zijn echter niet onbegrijpelijk en zijn geformuleerd op manier die onnodige escalatie niet in de hand werkt. De uitlatingen en de wijze van formuleren ervan zijn aldus niet zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.

Klachtonderdeel d)

4.13    De voorzitter vat deze klacht aldus op dat klaagster verweerder verwijt dat hij de op hem rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel moet voorop worden gesteld dat aan een verweerder in een procedure op grond van artikel 46 van de Advocatenwet een grote mate van vrijheid toekomt om zijn belangen te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een klager worden beknot, tenzij de belangen van die klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

4.14    De op verweerder rustende geheimhoudingsplicht strekt niet zover dat hij wordt beperkt in het voeren van verweer in een procedure tegen hem ingesteld door de wederpartij van zijn cliënt jegens wie hij tot geheimhouding verplicht is. In zo’n geval kan het voorkomen dat vertrouwelijke gegevens worden gedeeld met derden. De advocaat moet daarbij in het oog houden dat de belangen van de klager niet onnodig of onevenredig worden geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder, door documenten uit het dossier van de man die ook betrekking hebben op klaagster in deze klachtprocedure over te leggen, de belangen van klaagster niet op onredelijke wijze veronachtzaamd. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.15    Allereerst moet de vraag worden beantwoord of klaagster voldoende belang heeft bij dit klachtonderdeel. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.16    Anders dan de deken is de voorzitter van oordeel dat een wederpartij nadeel kan ondervinden van ondermaatse bijstand van een advocaat in de bijstand aan de wederpartij. Kwalitatief onvoldoende bijstand aan een cliënt kan namelijk ook de belangen van een wederpartij schaden. Dit betekent dat klaagster in klachtonderdeel e ontvankelijk is. Het is de voorzitter echter niet gebleken dat verweerder in zijn bijstand aan de man is tekortgeschoten. Klaagster heeft haar klacht daartoe onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.17    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 25 september 2019.